J. MACQUET. heeft, doet hem vorderingen maken in kunsten en wetenschappenen nuttige uitvindingen doen, die het leven veraangenaamden, maar tevens heeft allerlei boos heid en zonde de wereld verbasterd en de vereering van het Opperste Wezen doen plaats maken voor be drijven van allerlei gruwelen en ongeregtigheid. De gekrenkte eer des Oppersten Regters eisehte nu strenge straf, en de wateren uit de wolken des hemels en de afgronden der aarde herschiepen alles in eenen onmete- ljjken waterplaswaarop alleen de arke dreefwaarin zich op Gods bevel de vrome Noach en zijn huisgezin met een tweetal van alle diersoorten, begeven had, om de verwoesting te ontgaan. Zeer schoon heeft de dichter de ontluiking der nieuwe aarde, toen de wateren geweken waren, bij den zegen- rijken invloed vergeleken, dien de lente, na den kouden en barren winter, in de natuur te weeg brengt: Het aardrijk toont alom een lagchend aangezigt Op nieuws gekoesterd door het gouden zonnelicht. De bosschen luist'ren weer naar de aangename klanken Der zoete zangers, die hun milden Schepper danken, Bij 't rijzen van den dag voor zijn goedgunstigheên En d' andre dieren in een nieuwen echt zien treên. Zoo wordt na barre koude en gure wintervlagen, Wanneer de lentezon bij 't lengen van de dagen Den kreeftschen stier genaakt, het aardrijk wijd en zijd Behangen met gebloemte en kostlijk veldtapijt. Dan ziet men langs gebergtlangs akkers en valleijen Een ander leven, jeugd en nieuwe zwieren spreijen. Dan snuift het blijde vee, den vunschen stal ontvlugt, In groene klaverweieen frissche lentelucht. 0

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 195