TOEN MIJN ZOONTJE GESTORVEN WAS. (17 September 1850.) 00 OR Dr. A. N I E R M E Y E R. Zoo is ook aan mijn huwlijkskrans Dien steeds nog de aam des Doods verschoonde, Een bloem verdord, die zoo vol glans Zoo krachtvol op haar stengel troonde Wat waart ge aanminnigdierbaar kind Wat straalde er goedheid uit uw oogen Wat heeft mijn hart u teêr bemind Wat hield uw aanblik me opgetogen En nu ligt ge op het doodbed neêr Zoo vroeg gespreidMijn tranen stroomen Op 't bleek en ijskoud lijkje. o Heer, Wat hebt Ge aan 't vaderhart ontnomen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 228