TOEN MIJN ZOONTJE GESTORVEN WAS. 103 Maar 'k wil niet morren om uw lot, Mijn liev'lingdie zoo spoedig de aarde Vaarwel gezegd hebtwant bij God Vindt gij een heil van hooger waarde. Gij juicht als Engel om Zijn troon, Omvloeid van eeuw'ge lentegeuren En zult deez' aarde met haar schoon In 's hemels Eden niet betreuren. Zijt ge ook uit 's levens kinderspel Van hier gereisd: uw eind was lijden, Was worstlenzwoegenbang en fel Nog voel ik 't mij door 't harte snijden Maar zoudt ge wetendat hij won Die reeds zoo jong in 't graf moet dalen, Dan mogt de heldre Vreugdezon U niet ten einde toe bestralen. Dan moest ook 't Leed zijn zwarte vlerk U over 't jeugdig leven spreiden Dan moest in 's aardrijks worstelperk U ook een enkle kampstrijd beiden. Nu weet gij 'tkinder wordt op aard Niet enkel zorgloos spel gevonden Nu weet gij 't, in den rozengaard Der jeugd reeds kunnen doornen wonden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 229