EENE ZEVENTIGJARIGE VRIENDIN. A AN Toen ik voor een tweetal jaren (En hoe snel vervloog die tijd Tienmaal zeven reeds mogt tellen, Kwam ik met mij zelv' in strijd. 'k Had den grooten trap bestegen Aan niet velen hier vergund; En wie hooger nog mogt klimmen Stijgt aêmechtig tot dat punt. Ziedaar gaat hijmaar zijn schreden Tuigen van zijn ligchaamssmart Zie daar staart hijmaar zijne oogen Zijn verduisterd en verward

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 271