208 AAN EENE ZEVENTIGJARIGE VRIENDIN.
Zietoen rezen daar de beelden
Dier ontslaap'nen voor mijn ziel
Met wier doodsnik schier het leven
Van mijn leven mij ontviel.
En zij strekten, als ten teeken
"Van herëenende armen uit
Toen ontzonk den dood zijn prikkel
En het gapend graf zijn buit
Ja, ik kom, ik kom u nader,
Lieve doodenmij zoo waard
't Zalig denkbeeld van herëenen
Maakt ons losser van deze aard
'kSloeg getroost den blik naar boven:
Stil berusten", was mijn woord.
Sterk meo God in dat vertrouwen
„Laat die beê niet onverhoord!"
Neen ik vraag u geen verschooning
Datdoor meegevoel bezield
Ik met eigen zielsbezwaren
En hun loop u bezig hield.