DE VRIENDEN.
295
Die zang" hernam de tweede
Stemt mij tot stille vreugd
'k Zong vaak zoo, met mijn liefste,
De liedren onzer jeugd."
Toen sprak in 't eind de derde:
Ook ikik ben verloofd
Aan een wier trouwe liefde
Alleen het graf me ontrooft.
„Blond zijn haar zachte lokken,
Haar oogen hemelsblaauw
't Is of ik op haar wezen
Een englenglans aanschouw."
Zij klinken 'tglas des derden
Springt met een knal van een
Een zucht ontsnapt zijn boezem
Die dringt door merg en been.
Toen zagen beide de eersten
Elkander zwijgend aan;
Den derde ontrolde aan de oogen
Al snikkend traan op traan.