296 DE VRIENDEN. En op dat zelfde tijdstip Werd, ver af van dat oord Het naar gebom der klokken Met doffen klank gehoord. Een meisje lag te sluimren Van niets om haar bewust; Zij sluimerde als een engel Het was haar laatste rust. Het hemelsblaauw der oogen Was dof en zonder glans. En in haar blonde lokken Lag een cypressen-krans. Naar het Hoogduitsch. 1851.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 370