80
BENE STUDIE
lingen in de aete omtrent hen betreffen, en konden
alleen betreffen, hun gezag bij eventuele geschillen.
De acté toch was eene aete van unie; men moest
voorzien in de gevallen, waarin de unie kon verbro
ken worden. Doch daarom ook, zoo men in die ge^
vallen voorzagmoest gelegenheid gegeven worden
om aan de bepalingen te kunnen voldoen. Met andere
woordende personendie bepaald aangewezen wa
ren door een voorschrift, naar hetwelk men aannam
zich te gedragenom die functiën uit te oefenen
moesten daar zijn, om, als het geval zich voordeed,
te kunnen voldoen aan de gestelde bepalingen.
Deze beschouwing moet hier als beslissende gelden,
naar mijn inzien. De veronderstelling wordt nog meer
gewettigd door de uitdrukking in art. 23 of namaals
komen zullen." Men stelde zich dus voor, dat zij
in den regel er zouden moeten zijn, wegens het niet
waarschijnlijke, dat er niet dikwerf geschillen zouden
ontstaan, waarbij hun gezag gevorderd werd. En
hiermede wordt toch de souvereine magt der gewes
ten, als in onze vroegere staatsregeling inheemsch,
niet ontkend.
Die souvereine magt echter kan op zijn minst eerst
aanvang nemen na 1581. Vóór dien tijd erkennen
wij, volgens de begrippen aangaande het toenmalige
staatsregt, waarop ook de regering in de Nederlanden
berustte, dën koning van Spanje als graaf van Hol
land en Zeelandvoor souverein in deze gewesten. Die
souvereine magt moge niet geheel geweest zijn, wat
zij voor hem was als oppermagtig gebieder in Spanje