80 EENE STUDIE generaal voor alsnog niet te doen plaats hebben, geen' algemeenen ingang vond. Het betoogde hierin dat de algemeene staten, als gecommitteerden van bijzondere provinciën, gebonden aan eenen specialen lastdaartoe de geschiktste personen niet warendat het was de raad van statewier leden bij eede ge zworen hadden partikulier belang voorbij te zien en alleen het algemeen belang te beoogen; dat de Staten die betaalden, ook dienden te hebben de benoeming en de begeving van de krijgsambtendat de betrek^ king van kapitein-generaal vooralsnog niet noodig was, aangezien er voorloopig een veldmaarschalk was, dien men, zoo men wilde, van uitgebreider last konde voorzien dat deze betrekking hemelsbreed verschilde van die van gouverneur-generaal, gelijk Leieester geweest wasdat de vorsten van Oranje alleen ge durende den oorlog met het kapitein-generaalschap bekleed waren, hetwelk nu ophield met den vrede. Eindelijk werd, na veel over- en wederwegen, be sloten tot eene soort van transactie in dezen, zoo dat nu, en de algemeene, èn de provinciale Staten, en de raad van state deel zouden hebben in het gezag over het krijgsvolk. De benoeming van een' kapitein- generaal werd geheel op den achtergrond geschoven in Zeelandwaar men er niet ongenegen toe wasver ijdeld door eene zending, uit hollandsche afgevaardig den bestaande, en door eene verandering in regering. De vraag of de benoeming van kapiteins-generaal een attribuut was der generaliteit, of zij onder haar gezag stondenof zij van haar hunnen lastbrief

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 137