COBNELIS BOEY.
97
stem had om te zingen zong op de bruiloft. Nog
kunnen wij de zangen van N. Ruysch, Daniël
Jonektys, Casper Barlaeus en 11. M ogghe 10),
bij die gelegenheid aangeheven, lezen. Zelfs Boey,
niet zoo zeer aangeblazen door de goddelijkheid van
Apollo of de negen Zanggodinnenals wel door het
vuur van Anna's liefde, in plaats van de fontein Heli
con uit hare lippen gestortzong en jubelde met hen.
Boey was een zeer vruchtbaar dichter. Zijn vriend
Bever wyck getuigde, „dat hij nog ter school gaan
de, vóór hij eenig onderwijs in de dichtkunst had
ontvangenvloeijende verzen maakteen later met
minder moeite een treffend gedicht vervaardigde dan
een gewonen brief schreef." Deze noemde zijne verzen
kostelijk, vernuftig, liefelijk." Yan Baerle geeft
hem den titel van uitstekend dichter." 11) Bij Gras-
winckel, Nyendael, Cats Huygens Bruno,
Plante en andere zangers van dienstempel stond hij
als zoodanig hoog aangeschreven. Geen wonder zijne
latijnsche verzen waren gelijk aan de hunneen allen
hadden zich in de school van Casper Barlaeus
gevormd. Barlaeus was het model der meeste latijn
sche dichters dier dagen, gelijk Cats dat der neder-
duitsche. Ook Boey, die met den amsterdamschen
hoogleeraar zeer bevriend was en verzen en brieven
met hem wisselde 12)dichtte geheel in diens trant.
Joh. Pred. Gronovius noemt hem den aap van
Barlaeus. Beide beminden het grootschetrotsche,
verhevene; beide waren gezwollen, doch Boey min
der dan van Baerle; daarentegen was de taal van den
7