98
CORNELIS EOEY.
laatste keuriger en kiescher dan. die van den eerste.
Boey's gedichten droegen blijken van overhaasting,
waren dikwerf stroef, gewrongen; die van van
Baerle muntten in netheid, bevalligheid en losheid
uit 13). In van Baerle's gedichten merkt men gron
dige kennis in die van B o e y onkunde van het werk
tuigelijke der poëzij op. Beide waren navolgers van
Ovidius, doch Boey meer slaafs. Zeldzaam vindt
men een oorspronkelijk denkbeeld bij hem. Terwijl de
leerlingen vanBarlaeus hunnen broeder bewierook
ten, werd hij door de school van Daniel Heinsius
bespot. Inliet kringetje van Nicolaas Heinsius,
Kinschot, van de Walle, van der Yliet,
Gronovius, las en beoordeelde men zijne verzen,
en dit gaf aanleiding tot menige fijne schertsmenig
geestig woord, menige bijtende waarheid. Gronovius
noemde hem Bavarus" „poëtu non optimus" 14)
of compedes (boeijen) en zijn vriend Pranciscus
Plante, predikant te Breda, de dichter van den
Mauritius, pes (voet)" 15); de laatste: „den
theoloogde eerste: „den juris consult16). Gij
„weet," schreef hij aan Heinsius, „hoe slecht
een dichter ik benbijna gelijk aan B o j u s en
Planta" 17). Kinschot, van der Walle en
vooral Heinsius dreven met beiden, onder den naam
van Cornelius Cossus en Pranciscus Santra,
in hunne Saturnalia den spot 18). Men kon echter
slechts gissen wie onder die namen bedoeld wer
den, en niemand wist wie de schrijvers der Satur
nalia waren. Heinsius fluisterde het Gronovius