128 BELEG VAN SLÜIS. Ter benadering van het fort" had men, behalve met den van natuur lagen en weeken bodem, te strij den met de doorsnyding" welke men over moest, en de schorren en slikken die aan de overzijde van deze lagen. Op de gewone wijze was dit bijna onmogelijk. Men bedacht er dus iets nieuws op, dat door S trad a wordt medegedeeld. Van balken en ribben, 12 voet lang en 3 breed, vervaardigde men eene soort van karren op wielen, die, van voren steviger en hooger dan aan de zijde en van schietgaten voorzien, nog daarenboven door middel van zakken met zand schoot vrij werden gemaakt. Door pleiten over de doorsnijding gebragtmoesten ze verder, langs de slikken en schorren, door de sol daten worden voortgesjouwd en op die wijze eene naderende batterij vormen, die door de belegerden „de wagenburg" werd geheeten. Die belegerden zaten inmiddels van hunne zijde ook niet stil. Uit hetgeen er gebeurde kon men op maken dat men het thans ook al gemunt had op het nieuwe Bekaf". Om dit te dekken achtte men een nieuw werk bij den Vrouwenberg" noodzakelijk, 't Werd dan ook opgeworpen en ontving den naam Ni co laas, en was alzoo geen broeder van Leon. De heer van Dam van N. verwijst voor dit geslacht naar de Carpentier, Hist, de Cambrayp. 777, 999 die ik niet kan naslaan. Zeer mogelijk dat zij het donkere helder zal kunnen maken. Wat duidelijk is, is dat Mansards compagnie niet uit lafaards bestond. Boven (bl. 9; hadden wij Eecloo: hier van den Driesche. Ook Joos Borel was adelborst bij hem.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 179