BELEG VAN SLUIS. 131 na de andere deden verlaten) trokken wy deselve tot onder ons bolwerk en stietense in 'tReygers- vliet, sulks dat zy voor ons en voor den vyand vruchteloos bleef." Wat verder door vuur ver nield kon worden werd in brand gestokenen voorts de terugtogt aangenomen. Het doel van den uitval was alzoo bereikt. Hier mede was men evenwel nog niet veel gebaat. De vijand had toch reeds zekere hoogte van aarde" gewonnen en door deze gedektkwam hij nu tot in de graft der Groote Schans, „die smal en ondiep" was. Hij volgde de aftrekkenden op den voet en „logeerde zich nog dien zelfden naeht binnen het bolwerk." De bezetting begon daar tegen, achter den ouden wal, eenen nieuwen op te werpen, en ging tevens den vijand onder het bolwerk met tegenmijnen te gemoet. Aanval en verdediging gaven blijk van gelijke volharding. „Dagen aeh- ter een," verklaarden de officieren der bezetting, waren wij aldaar handgemeen tegen malkanderen met pieken, rapieren en pistolen, zoo onder in de mijne als boven op het bolwerk." Inmiddels arbeidden de schansgravers achter de strijders met onvermoeiden ijver aan den nieuwen wal, ter vervanging van den on dermijnden als men dien eindelijk zou moeten opgeven Terwijl dit op dat punt gebeurdewas men ook elders niet ledig. Men deed" van de spaansche zijde pogingom de schipbrug voor de stad te vernielen en alzoo het fort van de stad af te scheiden; en men schoot zoo hevig op den blaauwen Torenden

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 182