TWEE GOESENAHEN. 189 zich zijner aantrokken en zijnen aanleg ontwikkel den. Yan den aanvang af mogt hij toejuiching verwerven, daar hij bewijzen gaf, dat hij den tijd zijner voorbereiding goed had besteed, en ook van hem kan gezegd worden, dat hij niet door predikgaven wilde schitterenmaar bovenal bedoelde om zijne medemensehen den eenigen weg tot geluk te wijzendoor hen te roepen en te dringen tot eenen godzaligen wandel, naar het voorschrift van een gezuiverd evangelisch geloof. Onder de ge leerden kan'hij wel niet gerangschikt worden, al stond hij ver boven Barse, en al werd hij door eene dichteres„het wonder zijner eeuw" genoemd maar wat hem aan diepte en omvang van kennis ontbrakdat werd vergoed ook bij hemdoor zijn' welgemeenden belangstellenden ijver. Wan neer wij zijne predikgaven willen beoordeelen van het standpunt van onzen tijddan vinden wij daarin vaakwat ons onwillekeurig doet grimlagchenen de regtzinnige man zou bijna het lot deelen, dat Barse in zijnen tijd onderging. Maar wij moeten dezelve plaatsen in het licht van zijnen tijden al hebben zij geen van beiden onder onze vaderlandsche geleer den en redenaars eene eereplaats gevonden, Goes mag zich verhengen, dat het eens de wieg en bakermat is geweest van twee mannendie door gloeijenden ijver voor Christus en zijn Evangelie wer den gedrevendie bij verschil van geloofsbegrip ééne leus volgdenopoffering voor de uitbreiding en de vestiging van het Christenrijk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 240