191
TWEE GOESENAKEN.
hij het martelaarschap moedwillig zochtmaar berustte
niettemin gewillig in zijne benoeming als reetor van
het collegie te Goa. In 1551 werd hij provinciaal
van geheel Indië, en op dit hoog standpunt bleef
hij de zelfde nederige man, die even onvermoeid was
om den Heer en den naaste te dienen.
Barse moge bij dit alles gedreven zijn geweest
door de gedachte, dat lüj met zijne goede werken
zich verdienstelijk en Gode behagelijk maakte, en de
jesuïten-spreuk„ad majorem Deigloriam," was hem
zeker voor den geestdoch zijn geloof sterkte hemom
duurzaam zijn leven en zijne krachten dienstbaar te
maken aan het waarachtig geluk van zijne medemen
sehen. Wij duiden het hem niet euvel, dat hij ijverde
voor zijne orde en voor zijne godsdienstige begrippen,
al meenen wij ookdat deze laatste nog groote
zuivering behoefden, en zeker mag hem de eer
niet onthouden worden, dat hij veel heeft toe-
gebragtom het licht des Christendoms te ontste
ken, waar het heidensehe bijgeloof tot hiertoe de
grofste zinnelijkheid en dwaling had gevoed. Proe
ven van zijne predikgaven bezitten wij niet, maar
uit alleswat daarvan wordt gezegdmeenen wij te
mogen opmaken dat hij eenen hem eigenaardigen trant
bezatdie misschien in den eersten opslag bevreemding
en bij sommigen spotlust wekte, maar die niet te
min, vooral bij eenvoudigen en ongeoefender!eene
verbazende uitwerking deed. Hij doet ons daarbij
denken aan een verschijnsel van onzen tijdwaar
in ookop verschillend godsdienstig gebiedpredi-