196 TWEE GOESENAEEN. gezind waren. Nu eens had hij te kampen met onverschilligen, die zijne gesten nabootsten en zijne woorden verdraaidendan weder zagen anderen met versmading op hem en op zijn dienstwerk neder omdat hijnaar hunnen zinte mild evangelisch was. Het ontbrak zelfs aan geene naamlooze lasterschriften en paskwillendie tegen hem werden uitgegeven. De goede man werd er echter noch door verschrikt noch door belemmerd, al werd hij somwijlen in levens gevaar gebragt door den verregaanden moedwil zijner tegenstanders. In veel en lang prediken gaf hij het onzen Barse niet gewonnen; het eerste blijkt uit getuigenissen en uit zijne uitgegeven predikatiënhet laatste zou reeds daaruit kunnen opgemaakt worden, dat de uitgegeven stukken meest slechts schetsen zijn van hetgeen hij breedvoerig op den predikstoel behandeld heeft. Maar men verhaalt, dat eens de overheden er voor uitkwamen, dat zij bij hem niet ter kerk gingen, omdat hij zoo lang van stof was. Zijne ui terlijke voordragt ontging den spot nietgelijk wij boven zagenen schijnt dan ook meer naar het mo del van Barse ingerigt te zijn geweest, dan naar den smaak die reeds in den aanvang der achttiende eeuw begon door te breken. Smytegelt had eene stem als eene klokwaarom hij in zeker graf schrift „een felle donderzoon" wordt geheeten. Daarbij was hij gewoon met zijne handen te slaan en met zijne voeten te stampenhetgeen zeker meer gevolg was van zijnen ijver, dan beoefening van de lessendie hij aan de hoogeschool ontvan-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 247