TWEE GOESENAKEN. 303 was geweest. Ook hij kou met kalmte terug blikken op de afgelegde baan, die hij met lust en moed. met lijdzaamheid en volharding had geloopen. Het was hem welkomdat hij nu het einde had bereikt en met een vol vertrouwen beval hij zich, zijner tekort komingen bewust, aan de barmhartigheid des Heeren en ging eene rust te gemoet, waarin alle smart en strijd zou vergeten zijn. Zoo stierven de beide predikers in trouw aan hunne kerk, in hope op hunnen Heer. De een legde het hoofd neder aan een ver verwijderd strand; het stof des anderen werd bij dat zijner vaderen verzameld; maar beiden reisden henen in hope op het zelfde vaderland. En zouden zij zeker elkander hebben tegengestaan, zoo zij hier beneden te zamen waren geweest, zij zullen zich in elkanders geluk verblij den, indien zij te zamen daar zijn, waar geen verschil van geloofsbegrip gevonden wordt. Het zou niet moeijelijk zijn deze schets over de twee lofwaardige Goesenaren uit te breidenindien wij in vergelijking van beider karakter en werkkring wilden treden. Maar ik mag de grenzen, mij in dit jaarboekje afgebakendniet te ver overschrijdenen bepaal mij dus voor ditmaal bij de medegedeelde levensbijzonder heden, die, naar ik meen, de herinnering wel waardig zijn. Nog dit weinige moge mijne mededeeling be sluiten. Barse en Smytegelt hadden hun leven geheel aan hunnen werkkring toegewijden leefdende een vrijwilligde ander door plegtige gelofte daartoe

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 254