MARIA VAN REIGERSBERGEN. 213 nemen ook van de aanzienlijke huishouding, zoo als die voegde aan den afgezant van Zweden te Parijs; maar zij kon en deed meermet meer dan vrouwelijken moed ondernam zij vaak reizennu en dan zelfs moei- jelijke en gevaarlijke, ten einde door vertoogen, maat regelen, bezorgingen, de geldelijke omstandigheden van haar huisgezin te verbeteren of aanspraken te doen gelden, welke in de kommerlijke tijden, die zij beleefde, niet overal gemakkelijk werden erkend. Echter was zij daarbij even geschikt om zich te bewegen in de hoogere kringen des maatschappelijken levens, en de echtgenoote van den zweedschen ambassadeur deed zich aan het fransche hof hoogachten door innemend heid, beschaafdheid en fijne manieren, overeenkomstig de zeden van dien tijd. In ziekte van haren echtgenoot de Groot had een zwak, door velerlei vermoeije- nissen en kwellingen dikwijls uitgeput ligchaam was zijzonder iets van hare overige bezigheden te verzui men zijne zorgvuldige verzorgster. Ook bij letterkun digen arbeid kon zijschoon zelve geen geleerdehem met hare pen ten dienste staan. Kortom, zij was geheel en al onmisbaar voor haren de Groot, zijne regterhand in allerlei levensomstandigheden het leven van zijn huisde ziel van zijnen geest. Hare brieven kenschetsen haar van de beminnelijkste zijde en de lotwisselingen waarin zij met haren echtgenoot deelde hebben haar nooit den inwendigen vrede des gemoeds kunnen ontroovendien zij als een kostelijken schat in zich zelve had en waardoor zij ook vrede en vreugde om zich verspreiddezelfs toen zij met gade en kroost

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 264