216
MARIA VAN REIGERSBERGEN.
om in de ballingschap van den door het vaderland
versmaden de Groot te deelen. Daartoe stelde zij
orde op hare zaken en goederenwant die van haren
echtgenoot waren verbeurd verklaard; haar schoot
dus slechts over, door hare middelen in de behoeften
van haar huisgezin te voorzien. Noodig was dat niet
alleen in den eersten tijd dien het echtpaar te Parijs
doorbragt, maar later zelfs ook, toen de Groot het
hof van Zweden aan dat van Prankrijk vertegenwoor
digde, en zijn welverdiend loon hem zoo ongeregeld
weid uitbetaald, dat het eenmaal duurde het twee
jaren eer de bezoldiging werd ontvangen voor
onze Maria moeijelijk wasen voor eene vrouw van
minder overleg en bekwaamheid onmogelijk zou ge
weest zijnzich met waardigheid te schikken naar
de pracht en praal, waartoe zij was genoodzaakt, zou
de eer worden opgehouden van de zweedsche natie
vertegenwoordigd in haren afgezant. Zoo moest dik
wijls uitwendige opgeruimdheid dienen tot het bedekken
van innerlijke zorg en kommer. Maar Reigersber-
gen's edele telg kweet zich met rusteloozen ijver
van hare moeijelijke pligten. Zelfs trok zij tweemalen
naar het vaderland, ten einde de geldmiddelen van
haar huisgezin te verbeteren. Niet zonder veel moeite
en buigzaamheid voor den drang der omstandigheden,
maar wel zonder de minste laagheid, gelukte het
haarbij het hof van Holland eenigen afkoop der
verbeurdverklaring te verkrijgen. Op een anderen tijd
rekende zij door hooghartigheid en fierheid meer te
zullen winnenen de schrandere vrouw reed in eene