'S MORGENS YROEG. (in den winter.) noon Dr. R. G. H. RÖMER. Wat hebt gij, lange winternacht! Wat hebt ge een praalwat hebt ge een pracht Aan bosch en beemd gegeven; Het kleed, dat vlug uw vinger spon, Hoe glimt het heerlijk in de zon, Die neêrziet op de dreven! Wat staat die hagelwitte gloed In 't morgenuur de schepping goed, Hoe blikt zij fier in 't ronde; Ze is waarlijk als de schoone maagd, Die, wen de frissche morgen daagt, Zich losrukt van haar' sponde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 290