's MORGENS VROEG. 241 Laat vlammen door de trotsche zaal Bij 'tvol gewoel van 't kostbaar maal De luchters aan de wanden, De luchters, die het licht der maan Ginds in de breede bintenlaan Met matten glans doen branden. Laat llikk'ren in het avonduur De breede vlam van 't warlend vuur, Van 't blaak'ren nimmer moede; Laat kronk'len wild en woest en stout Haar spoor door 't opgetaste hout, Dat wegkrimpt voor haar' woede. Laat vrij, laat vrij een talloos tal Van vazen, uit het fijnst kristal, Met zorg geslepen, pralen; Laat frisch en geurig, blank en hel, In 't schitt'rend glas, de muskadel, De gasten tegenstralen. Laat blinken aan des rijken disch Wat prachtig en wat kostbaar is En wensch'lijk in dit leven Ik dank, ik dank u, winternacht! Ik dank u voor die praal en pracht, Voor arm en rijk gegeven. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 292