ERANSCHE MIE. DOOR H. M. G. VAN OOSTERZEE.. In den vooravond van eenen schoonenmaar brandend warmen dag, op bet laatst van julij 1793, rammelde een pietj es wagendie even voor zonson dergang uit Ylissingen gereden wasop den straatweg naar Middelburg. Smoorheet was de dag geweest en nog was het meer dan warm. Ten minste het sukkeldrafje van de oude knollen, die het rijtuig voorttrokken, was zoo mogelijk nog langzamer, en toch droop hun het zweet van de magere schon ken, toen zij te Oostsouburg even stilstonden om een zwaarlijvig man af te ladendie van het Zwaantje tot het dorp voor een zoopje" was mede gereden. Tusschen het „ronde putje" enden Abeele scheen het tweespan uit eigen aandrift te besluiten, om er een klein stapje op te leggen, want voor de herberg toefde hen een frissohe emmer water, tot sterking

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 293