244-
FKANSCHE MIE.
slijpers en orgeldraaijers, welker bewoners den naam
van tappers en slaapsteêhouders" dragen. Vermoeid
van de reis en de hitte nam de fransche het voor
lief, schoon 't haar kennelijk te leur stelde, ook daar
geene kennis van hare moedertaal aan te treffen, en,
schoon vooral toen een vlugtige gloed hare wangen
overtoog, toen de slaapsteêhouder haar, zonder veel
pligtplegingendeed begrijpen, dat zijne eenvoudige
herberg slechts na vooruitbetaling ten dienste der
bezoekster was. Ten allen gelukke kwam er nog
laat in den avond een matroos, die hare taal magtig
was, en haar voor tolk diende bij het vragen naar
iemand, omtrent wien de kastelein noch zijne fami
lie echter geen het minste narigt wisten te geven.
Marie zoo was de naam der vreemde besloot
den anderen morgen den geestelijke van hare gods
diens tbelijdenis zij was roomsch op te zoeken
en dezen om inlichting en raad te verzoeken.
De pastoor ontving haar met welwillendheid, doch
moest vooraf nog navraag doen, om haar het hoogst
bedroevend berigt te kunnen mededeelendat de
parapluiemaker Vignol voor eenige maanden over
leden was.
Diep schokte dat de arme vreemdelinge! Alleen,
slechts met een weinig kleederen en niet veel meer
dan het noodigste gereed geld had zij den verren,
toen nog moeijelijken togt van Frankrijks hoofdstad
herwaarts afgelegd. De hoop had haar vleugelen
gegevenen ziedaar stond zij nuver van haar
vaderland, in een vreemd land, waar zij niemand