258 FKANSCHE MIE. verlevendigde, dat hij eindelijk wel op vrije voeten gesteld zou worden. Men vond dan ook in het alge meen destijds in Frankrijk eene onverschilligheid voor het leven, die ons onbegrijpelijk moet zijn, indien wij ons niet verplaatsen kunnen in de woelige omstandigheden dier dagen, toen eigenlijk niemand eenen dag zeker was van zijn leven. Wel verlangde Pierre vurig naar zijne Marie, ten minste om deze gerust te stellen dat hij nog leefde. En om trent het laatste vond hij zich zeer bevredigdtoen hij middel had gevonden om eenen zijner bewaarders over te halen, voor eene kleine belooning, tijding aan zijne vrouw te zenden, waarvan die persoon, trou weloos genoeg, verklaarde zich gekweten te hebben, aan Pierre eene leugenachtige groete van Marie en de betuiging van hare liefde overbrengende. In een der verhooren sprak een lid van het com- mitté hem aan als „burger de la Saume," waarop Pierre luchthartig antwoordde: „Burger, ik haat dat aristokratische de, en buitendien ik heet zoo niet, waarom ik u verzoek te bedenken, dat gij daar zit om mij korter, en niet om mij langer te maken." Deze kwinkslag vestigde de aandacht des regters op hem. „Gij schijnt weinig vrees te hebbenmerkte hij aan. En waartoe zou ik vrees hebben," hernam Pierre, zoo opgeruimd mogelijk. „Ik wil voor de republiek sterven en er ook voor leven. Mij om 't even. Naar de guillotine goed. Onder de wapenen ook goed. Leve de republiek!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1854 | | pagina 313