DE REDENRIJKERS TE GOES. 159
wij niet en twiefelenimmers wij lioopen dat
het ook zoo van UHEd. zal worden opgevat
te meer uit aanmerkinge van dese bedroefde en
bekommerlyke daegen opdat immers Gods toorn
regtveerdiglyk over land en kerk niet meer ont
steken mag worden. En daerom terwijl de groote
God ul. gesteld heett tot overheden van dese
plaets, voedsterheeren van syn kerk, tegens sulke
openbaere Godlooslieeden voorsien met magt en
gebiet, tot mantenue van de Godlijke en burger-
lyke wettenzoo versoekt het kerkeraedt en door
haer de gantze gemeente op het ootmoedigste dat
UHEd. doch gelieven an haer Magistraat of Schoute
alhier gestelt te gelasten sulks te verhinderenof
sulke middelen te gebruyken, als UE. door haer
altyd welwyze ordonnantiën sullen voor goet keu
ren sulks doende sullen wij te meer verpligt blyven
Godt over den welstandt van U Hoog Edelen te
bidden.
Gegeven in onse Consitor. Verg. den 3 Juny 1696.
Uyt naam en last des kerkeraeds,
JOH. HENR. VAN BENTHEIM.