AAN EE NE HAARLOK
EENER GELIEFDE AFGESTORVENE,
DOOR
B. Ph. DE KANTER.
Gijsclioone vlechtgevormd uit den lokkentooi
Der dierbre, wier gedachtnis mij heilig is
Gijdie haar zacht gelaat omgolfde
Nu door den sluijer des grafs verborgen:
O kostbaar pand der zaalge, die 't Vaderhuis
Al biddende intrad, ach, ook voor mij daar bidt:
Ontvang mijn groet, mijn zegen! Heil u!
'k Wijde u der hoop en der stille liefde.
Ja, gij zijt mijn! Op u heeft de grimmige
Monarch, wiens pijl door 't harte van lauka voer,
Nu geen vermogen! 'k Heb, Verderving,
'k Heb u, o Graf, een triomf ontwrongen!