HET HEIMELIJK SCHOOLVEEZOIM. 123
voorkomtwant inderdaad, opgevat in de beteeke-
nis, die wij thans aan hare woorden hechten, is zij
ons een raadsel. Immers denken wij ons den nala-
tigen scholier geenszins als„loopende achter de ha
gen." Of waar is een' rij van heggen zóó lang, dat de
knaap er achter loopen kan om zijn' vervolgers te
ontkomen? Zijn ze niet zóó kort, dat het einde reeds
bereikt zou zijn eer hij nog goed aan 't loopen ware?
En waar zijn die heggen zóó hoog, dat de knaap, er
achter loopende, verscholen kan blijven voor het
oog zijner verspieders? Verbeelden we ons een'on-
gehoorzamen en bevreesden scholier, die onze heg
gen tot zijn' schuilplaats gekozen heeft, niet veeleer
zittende of kruipende achter zijn' lage beschutting,
dan loopende Zou niet het loopen juist hem aldra
verraden En toch, de spreekwijze gewaagt uitdruk
kelijk van loopen, en wel is 't niet een blijkbare
tegenspraak achter heggen. Door haar stellen
wij ons dan ook inderdaad niet een' stilzittenden,
inaar een' onrustigen, heên en weer zwervenden
knaap voor, een' vagabundus, die overal ronddwaalt.
Maar daarom vragen wij ook te nieuwsgierigerwat