164 ALLES VERGEEFSCH.
kwam zag hij er knap, ja meer dan knap uit. Hij
was een jongman op het oog van diep in de twin
tig, rijzig en rank van gedaante, innemend van voor
komen en schoon van trekken. Yan onder de fluwee-
len barret, met een veder getooid, kronkelden zich
een paar donkerbruine lokken over een hoogge
welfd voorhoofd, een weinig donker geworden door
aanhoudend verblijf in de open lucht, even als het
geheele gelaat, waarop die frischheid zetelde, die
blijk is van een onergerlijk leven, wat niet werd weer
sproken door den open opslag van het helder oog.
Des vreemden gestalte, meer hellend naar het fijne
dan het forsche, kwam voordeelig uit door het eng
sluitend wanbuis, door welk3 openingen zicli een
rood zijden onderkleedje zien liet, dat weinig door
het zeewater moest hebben geleden. Met welgeval
len rustte op den slanken jongman het oog van vrouw
Cornelia niet zonder een blos dat van haeze, de
schoone achttienjarige dochter des huizes, die met
haren ouderen broeder, die den naam droeg van
witte, naam van het oud beroemde hoofd des ge-
slachts, het paarlenpaar der huwelijkskroon van heer