ALLES VEKGEEFSCH. 165 akent uitmaakte. De jongman boog zicb hoffelijk voor de vrouwen en wendde zich daarop tot den heer des huizes, waarbij zijn taal den vreemdeling verried, die zich tamelijk wel verstaanbaar voor het Zeeuwsche oor wist uit te drukken. Trouwens hij was een Duitscher, en de hoog- en nederduitsche taaltakken liepen toen nog minder uiteen. Aanstonds schoot haamstede op 't zien van zijn gast in de gedachten dat des vreemden nette, van zeker aanzien getuigende kleedij hem hoop gaf, dat veel van de goederen uit de schipbreuk hem wel mogten toebehooren, in welk geval ook volgens het gebruik van die dagen, graaf noch rentmeester eenig regt op het geredde konden doen gelden; iets wat haamstede's wrevel over de beleediging, zoo als hij haar noemde, van dezen morgen niet weinig kittelde. „Gij zult er uw handen even goed moeten afhouden als ik, heer bolle!" dacht hij met zeker vermaak, dat uit wat min zuivere bron dan ook op wellend, aan zijn gelaat eene niet alledaagsche opgeruimdheid gaf, die zelfs aan zijn vrouw en dochter in het oog viel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1856 | | pagina 215