168
ALLES VERGEEFSCII.
Dikwijls vond zij haeze, starend door het boog
venster, niets bemerkend van 't geen om haar plaats
had, maar als uit een diepen slaap ontwakend zoo
dra zij de voetstappen van den vreemde hoorde en
den blos niet meester, die dan haar wangen verwde.
Met kommer sloeg zij beiden gade, maar durfde van
haar vermoeden niet reppen tot arent, van wiens
tiots zij vreesde, dat hij in woede zou opstuiven te
gen den onbekende, als die het waagde zijne oogen
op te heffen tot een edele telg van haamstede. En
wie, wat was die onbekende? Al zijn manieren
kenteekenden een' jongman niet uit de heffe des
volks, en ervaren als hij was in velerlei wetenschap
en kunst, mogt hij wel een adelbrief te vergoeden
hebben door groote gaven, waarvan de spranken zich
niet miskennen lieten. Was ook zij zelve niet ver
stoken van wapenschild, schoon aanzienlijk van
ouderen? En mogt het der moeder van het hart,
haar eenige dochter door verhaasten der ontwikke
ling welligt een wonde te slaan, waaraan de ontlo
ken maagd levenslang bloeden kon? Men hoopt bij -
zulke onzekerheid, dat wel eens het een of ander be-