AANTEEKENINGEN. 211 toren te bouwen,dubbel zoo hoog als den vermaardenUtrechtsehen dom, dan bezie men eenvoudig de teekening. Mij dunkt, zij doet zien dat de overigens in de geschiedenis der bouwkunde geheel onbekende keldermans (onbekendheid, die hem te bruikbaar der maakt voor de inkleeding der verdichting) meer dan een bekwaam bouwkundige, dat hij in den waren zin des woords een architectonisch genie is geweest. Wat zuivere evenredigheid van deelen! Wat eenheid bij verscheidenheid Terwijl de twee bene denste stukken het denkbeeld geven van stevigheid zonder eenige logheid, staat de prachtige derde verdieping als de kroon van het werk, omkransd door ranke, spitse, keurig versierde naalden, met bogen, sluitende aan de middelzuil, die zonder eenige stootende of stuitende onevenredigheid overgaat in de bovenste verdieping, eveneens, doch eenvoudiger, met naalden getooid. Het ranke, slanke en toch niet magere of uitgerekte van de boven ste verdieping, die zoo schoon uit de half doorzigtige derde op schiet, drukt heerlijk het streven naar het oneindige uit, terwijl de kunstenaar, als willende te kennen geven dat hij nog niet is uigeput, nog al weder hoeknaalden doet oprijzen naast de spits, die in vorm en hoogte in eene uitmuntende harmonie staat met het geheel. In tkort, ik geloof niet dat men zich iets heerlij kers in dezen stijl kan voorstellen, dan het ontwerp voor den Zie- rikzeeschen toren, die voltooid, met regt nevens de Pieterskerk te Rome en de Paulskerk te Londen, onder de trits van de allergroot ste en tevens allerschoonste monumenten der christelijke bouw kunst zou zijn genoemd en geroemd geworden. Wel bedacht was het in 1657, om dit kunststuk in plaat te bren gen. Die plaat bevat ook de St. Lievens-monsterkerk, die in den nacht van 6 op 7 October 1832 eeneprooi dervlammen werd, zoo in opstand als in plattengrond. Ook heeft zij behalve de wapens van Zeeland en Zierikzee, benevens het tijdmerk 1657 8/8 en de namen der regerende burgemeesters Mr. rochus mogge en cor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1856 | | pagina 263