313 AANTEEKENINGEN. nelis verheye, alsmede die der kerkmeesteren (Mr. ewoud de HUIBERT, LIEVEN JANSEN VAN DEN HOVE, DANlëL VERBURCHT en iman de jonge) dit vers Hier siet ghij Aflfgebeelt het Zieric Zeesche wonder. Een hooft stuck van de konst, uan bouen end uan onder. Neptuyn heeft dit benydt, end 'theerlyck werck gestaeckt. En in syn hollen buyck geslockt eer't was volmaeckt. Maer euenwel niet al, daer is nog wat gebleuen: 't Geen hier wert getoont, al vry seer hoog verheuen. Dit is gedreyght door't vier, maar spyt Neptuyn, Vulcaen, Blyflmet syn hooge spits noch tot de wolcken staen End' pronckt met 'tschoon gebouw, u hier oock voorgesneden Genaempt de Monster-kerck, en wyckt daerin geen Steden, Maer Zieric Zee, roempt meer op't Innerlijk gebouw 't Woordt dat hier Godts Dienaer leert Suyver end getrouw. R. II. Deze r. n. is waarschijnlijk rochus hofferus, over wien zie de la RTjë, Geletterd Zeelandbladz. 301. Volgens de kanter, t. a. pl., berust de koperen plaat onder kerkmeesteren, hetwelk dan ook het geval zal zijn met eene andere koperen plaat, waarvan de afdrukken veel zeldzamer schijnen dan die van de eersteten minste ik heb er nooit een gezien dan die ophing in het koor der afgebrande kerk. Zij stelt het onvolbouwde gedeelte van den to ren voor op den hoek, in bouwkundige teekening, grooter en uit voeriger, zoo ik mij wel herinner, de bouwkunstige versierselen dan ook meer in de bijzonderheden doende uitkomen. Zij is voor zien van het vers, bij boxhorn, t. a.pl., D. I, bladz. 349 en bij smallegange, bladz. 511. Of deze dichtregelen van dezelfde hand zijn weet ik niet. De weinige hier boven opgegeven feiten ten opzigte van de haamstede's en den Zierikzeeschen toren zijn het raam waarop

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1856 | | pagina 266