VEILIGHEID ook op het water Wij wezen er reeds op, dat wij veel be grip hebben voor een genuanceerd stand punt. Zeeland kan en mag de industrialisatie niet afwijzen uit welvaartsoverwegingen, an derzijds zal een grens moeten worden ge trokken uit welzijnsoverwegingen. Welvaart en welzijn kunnen niet los van elkaar worden gezien. Welvaart is in vele gevallen een voorwaarde voor welzijn. We moeten daarbij mede voor ogen houden, dat toenemende welvaart niet steeds toenemend welzijn be hoeft te betekenen. Het heeft er heden ten dage overigens alle schijn van. dat ge noemde grens in stilte wordt bepaald (of niet), terwijl daar formeel echter geen spra ke van zou kunnen zijn. Immers, de inwoners kiezen de vertegen woordigende lichamen (Tweede Kamer der Staten-Generaal. provinciale staten en ge meenteraden) en het zijn deze lichamen, die het beleid uitstippelen, daarbij de me ning van de meerderheid der kiezers ver tolkend. Toch worden allerwege minder posi tieve geluiden gehoord wanneer het gaat om de vestiging van nieuwe industrieën binnen onze provincie. Met name de au tochtone bevolking blijkt zich niet zo happy te voelen. Wij kunnen ons daarom niet aan de indruk onttrekken, dat op het punt van het indu strialisatiebeleid sprake is van een zekere communicatiestoornis tussen kiezers en ge kozenen. Daaruit mag geenszins geconclu- Het „vaarreglement". In de artikelen 24 tot 49 zijn de bepalin gen opgenomen over het varen en het uit wijken. Een belangrijke bepaling is, dat een vaartuig bij mist of ander slecht zicht met zorgvuldige inachtneming van de bestaande omstandigheden en toestanden, slechts een matige vaart mag lopen. Men moet bij het bepalen van zijn snelheid rekening houden met dit slecht zicht en de drukte van de scheepvaart. Ook hier dus weer wordt van de schipper ,,goed zeemanschap" verlangd. Voorgeschreven is, dat bij slecht zicht de stuurboordwal moet worden gehouden. Een groot vaartuig (meer dan 50 m3 inhoud) zal bovendien een uitkijk moeten hebben. Zoals wij al eerder schreven zijn in het Vaarreglement. zoveel als mogelijk is. alle situaties die zich zouden kunnen voordoen, omschreven. Maar altijd komen er nog situaties, waarvoor geen voorschriften be staan. Ook hier weer zal de schipper heb ben te handelen met ..goed zeemanschap" waarbij hij soms zelfs zal moeten handelen in afwijking van bepaalde voorschriften. deerd worden, dat het tot op heden ge voerde beleid niet juist zou zijn geweest doch er is wel reden tot nadenken. Com municatiestoornissen zijn er om verholpen te worden. Wij zouden in dit verband wil len pleiten voor de toetsing van het beleid in toekomstige gevallen aan de mening van de kiezers. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren via de procedure, zoals die werd gevolgd in Amsterdam ten aanzien van de vestiging van Progil. De inwoners van die gemeente wer den vooraf in de gelegenheid gesteld om hun oordeel over de eventuele vestiging van dat bedrijf kenbaar te maken. Duidelijk kwam toen naar voren, dat kiezers en gekozenen niet op hetzelfde standpunt stonden. Men heeft in dit verband het verwijt kunnen horen, dat bij de uiteindelijke negatieve beslissing de emoties een te grote rol zouden hebben gespeeld. Hoe het ook zij, niet ontkend kan worden, dat er een democratische beslis sing tot stand is gekomen. Wij willen met het vorenstaande slechts betogen, dat wij geen bezwaren hebben te gen industrialisatie op zich. Wel menen wij, dat uit recreatieve overwegingen zo lang zamerhand een halt moet worden toege roepen aan een verdergaande industrialisatie van het Sloe, zeker wanneer het gaat om vuile industrieën. Daarvoor is dit gebied immers ook té dicht bij het Veerse meer gelegen. Uitwijken. Er zijn twee belangrijke regels voor het uitwijken. a. Er is een algemene voorrangsregel voor vaartuigen die een „gestrekte koers" varen (Enkele uitzonderingen). Een gestrekte koers is een koers, ongeveer evenwijdig aan de as van het vaarwater. b. Kleine vaartuigen moeten uitwijken voor ..andere vaartuigen". De gestrekte koers mag niet worden ver laten als men andere vaartuigen daarmede zou verplichten snelheid te minderen of van hun koers af te wijken. Evenals bij de verkeersregeling te land, is het te water zo. dat vaartuigen die elkaar met tegengestelde koers naderen, naar stuurboord moeten uit wijken. Er zijn twee uitzonderingen op deze regel: Als er „stroom loopt" en er zijn obstakels aanwezig of bij een sluis of een bocht, zal een „tegen stroom" varend vaartuig uitwijken voor het „voor stroom" varend. Als in een vaarwater „geen stroom" loopt, zal bij een engte het vaartuig, dat geen hindernis aan stuurboordzijde heeft, zijn weg moeten vervolgen. Bij een bocht zal het vaartuig, dat de grote bocht aan stuur boordzijde heeft, mogen doorvaren. De anderen moeten dus de weg vrijlaten. Dat geldt dus voor alle vaartuigen, motor vaartuigen en zeilvaartuigen onderling. Oplopen en voorbijlopen. Een „oplopend" vaartuig moet. zo moge lijk, voor het „opgelopen" vaartuig de weg vrijlaten. Er behoeft dan geen sein te wor den gegeven als dat voorbijlopen kan plaats vinden zonder gevaar voor aanvaring. Een „oplopend" vaartuig is een vaartuig, dat een ander nadert van achteren in een richting van meer dan 20° 30' achterlijker dan dwars naar elke zijde van het vaartuig. Voorbijlopen is verboden in de gevallen waarin de beheerder van het vaarwater dit door borden heeft kenbaar gemaakt. Op- en voorbijlopen bij gevaar voor aanvaring Indien er gevaar voor aanvaring bestaat, moet een oplopend vaartuig, dat een ander vaartuig wil voorbijvaren, naar bakboord uitwijken en de opgelopene aan stuurboord houden. De „oploper" moet dan op een afstand van ongeveer 120 meter van zijn voornemen kennis geven door het geven van twee lange en twee korte stoten. Als er aan bakboordzijde geen ruimte is tot voorbijlopen, maar wel aan de stuur boordkant. moet de opgelopene naar bak boord koersen en twee korte stoten geven. Als de „oploper" dan zijn inhaalmanoeuvre wil doorzetten, moet hij twee lange en een korte stoot geven. Het „opgelopen" vaar tuig antwoordt dan voor accoord met twee korte stoten. Afvaren van de plaats van vertrek. Vaartuigen mogen bij het afvaren van een plaats van vertrek een ander vaartuig niet in zijn koers en snelheid hinderen. Men zal bij het wegvaren van de plaats waar men gemeerd heeft gelegen steeds grote voor zichtigheid moeten betrachten. De door gaande scheepvaart mag op generlei wijze worden gehinderd. Hoofd- en nevenwater. Het scheepvaartverkeer op het „hoofd- water" heeft voorrrang. De beheerder van een ..nevenwater" zal in het algemeen wel duidelijk maken wat een nevenwater is. Wanneer een vaartuig vanuit een hoofd water een nevenwater wil invaren, mag dat alleen als de overige vaart geen beletsel vormt. Het zal drie lange en een korte stoot moeten geven bij koersverandering naar stuurboord en drie lange en twee korte stoten bij koersverandering naar bakboord. Haven in- en uitvaren. Het „invaren" van een haven is slechts geoorloofd, wanneer de afstand tot andere vaartuigen zich hiertegen niet verzet. Als men een haven wil binnenvaren, moet men drie korte stoten geven, gevolgd door een korte stoot wanneer men naar stuurboord en twee korte stoten als men naar bakboord de haven invaart. Een vaartuig dat een haven wil uitvaren moet een lange stoot geven. Het kan on middellijk na uitvaren zijn koers naar stuur boord vervolgen als het bovendien een korte stoot geeft. Naar bakboord de koers ver anderen mag alleen als de vaarweg vrij is. Opdraaien en kop vóór nemen. Onder opdraaien wordt verstaan het varende op stil water of op stromend water voor stroom zodanig veranderen van vaarrichting van een vaartuig, dat het komt te varen in een richting tegengesteld aan die. waarin het voer. Bij stromend water, mag het vaartuig op draaien als de afstand tot andere vaartuigen zich hiertegen niet verzet en het een sein geeft, bestaande uit een lange en een korte stoot als het naar stuurboord opdraait en een lange en twee korte stoten als dit naar bakboord geschiedt. De in de nabijheid varende vaartuigen moeten zich bij de manoeuvre aanpassen, zo nodig snelheid minderen en ruimte maken. Bij het opdraaien mag in geen geval een ander vaartuig in zijn koers en snelheid worden gehinderd. Onder kop vóór nemen wordt verstaan het varende tegen stroom zodanig veranderen van de vaarrichting van een vaartuig, dat het voor stroom komt te va ren. Ook hier weer moet men zich zodanig gedragen, dat andere vaartuigen niet wor den gehinderd. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1969 | | pagina 7