Over jutters, redders en bergers Inleiding. Bij het verschijnen van deze Veerse Meer Gids zullen velen nog met enige weemoed terugdenken aan de prachtige zomer van 1969, die nu al weer enige tijd achter ons ligt. In dit deel van het jaar raasden ook in lang vervlogen tijden de stormwinden vaak langs onze kusten, beukten golven op stran den en dijken en keek het kustvolk verlan gend uit naar goederen van allerlei aard die de zee hen zou schenken. Vele eeuwen geleden was de naam strand vonderij nog een onbekend begrip en vond men het normaal dat aangespoelde goede ren door de vinders zonder meer als hun eigendom werden beschouwd. De moraal van die tijd en meer de onge kende armoede die er toen ook onder de kustbewoners heerste, droegen ertoe bij dat iedere aanvulling van hun triest bestaan welkom was en dankbaar werd aanvaard. Strandroverij. Zonder overdrijving kan worden gesteld dat vrijwel iedere kustbewoner van vandaag en vele niet kustbewoners met hen, nog juttersbloed in zich hebben. Bij stormweer langs de vloedlijn lopend, hoe vroeg het in de morgen ook mag zijn, constateren we meestal met spijt dat anderen ons reeds zijn voorgeweest, Door welk instinct worden we gedreven? Honger wordt niet meer geleden, er heerst geen gebrek meer; ook niet bij degene(n), die ons reeds vóór waren langs de vloedlijn. Heel lang geleden werden schipbreuke lingen meestal aan hun lot overgelaten. De kustbewoners hadden geen tijd om zich met hen in te laten, maar getroostten zich wel grote moeite om de ladingen van gestrande schepen te roven. Het is haast onvoorstelbaar, maar er schijnt een tijd te zijn geweest dat kustbe woners pogingen van schipbreukelingen om aan veilige wal te komen trachtten tegen te gaan, omdat een schip waarvan niemand levend aan wal kwam, als goed zonder eigenaar werd beschouwd. Ook wordt aangenomen dat het tonen van misleidende lichten, als gevolg waarvan schepen strandden, vroeger een veel voor komend misdrijf moet zijn geweest. Er ont breken over deze toestanden echter wel feitelijke gegevens, zodat veel van derge lijke verhalen vermoedelijk schromelijk over dreven zullen zijn. Wel is bekend dat de huizen veelal bestonden uit hout van uit el kaar geslagen wrakken. Van de vele sagen en legenden die men op de lange winteravonden op onze wadden eilanden wist te vertellen, was die van Rixt, de heks van het Oerd er één. die lang geleden ook in werkelijkheid gebeurd had kunnen zijn. Met haar zoon Sjoerd woonde zij in een hut op de oostelijke punt van Ameland. Ze leefde in hoofdzaak van wat de zee haar schonk en ze ontzag zich zelfs niet de lijken van verdronken en aangespoelde zee lui te beroven. Ze maakte het zo bont dat haar zoon haar verliet, teneinde op een fatsoenlijker manier zijn brood te kunnen verdienen. Als goede eilander werd hij zeeman. Op een stormachtige herfstnacht verdaag de een schip op de Amelandse kust, hoe wel de schipper zijn uiterste best deed om van lager wal af te komen. Rixt stond natuurlijk op haar post in de duinen en zwaaide met een lantaarn. De schipper, denkend dat hij de veilige haven naderde, hield op het licht aan als gevolg waarvan het schip op de banken strandde en uit elkaar sloeg. Met een duivels genoegen graaide Rixt de aangespoelde goederen bij elkaar, maar vond tot haar ontzetting ook het lijk van haar zoon Wetgeving ter beteugeling van strandroverij. Het spreekt vanzelf dat in de loop der tijden door de overheid getracht werd om door het uitvaardigen van wetten en veror deningen paal en perk te stellen aan de barbaarse toestanden, die langs vele kusten heersten. Het was koning Richard 1 (Leeuwenhart) die de maritieme wetten van Oléron, die in de 12e eeuw reeds van toepassing waren op de westkust van Frankrijk, ook voor de Engelse kust van toepassing verklaarde. Ook Deense en Duitse keizers ondernamen reeds omstreeks het jaar 1200 pogingen om de rechten van de feitelijke eigenaren van sche pen en ladingen veilig te stellen. Keizer Karei V verzette zich eveneens te gen de strandroverij en vaardigde in 1529 een plakkaat uit, waarin de strandvonderij werd geregeld. Het behoeft geen betoog dat de kustbe woners zich in de loop der jaren tegen de getroffen regelingen hebben verzet en zich dikwijls met succes aan de bepalingen van het strandrecht wisten te onttrekken. Wer den zij op heterdaad betrapt, dan waren de straffen niet mals, maar desniettegenstaan- ce bleek de honger vaak een nog scherper zwaard te zijn dan de dreigende straf. In de loop der jaren werd het toezicht van de zijde der overheid op het bergen van aangespoelde goederen steeds scherper. Men kan zich zelfs niet aan de indruk ont trekken, dat de overheid meer aandacht schonk aan de berging van aangespoelde goederen dan aan het redden van drenke lingen. Dit falen van het Landsbestuur in de zorg voor het redden van schipbreuke lingen was tenslotte mede aanleiding tot de oprichting der particuliere reddingsmaat schappijen. Strandjutters. Naarmate in de loop der tijden het be staan menswaardiger werd. werd ook de geestesgesteldheid van de kustbewoners ten opzichte van de strandvonderij anders Vooral de houding tegenover de schip breukeling werd humaner, de houding ten aanzien van de eigendom der aangespoelde goederen heeft echter in de loop der jaren niet zo veel verandering ondergaan. Wel ging langzamerhand het begrip „strandroverij" over in „strandjutterij". Of schoon jutten in de woordenboeken wordt vereenzelvigd met „dieven, roven of gap pen." heeft dit woord in onze tijd toch be slist een ander betekenis gekregen. Niettemin zal een echte jutter zich al tijd op het standpunt blijven stellen dat alles wat de zee geeft, van iedereen is. Toen in de twintiger jaren Freek Been strandvonder in Den Helder was, zeiden de jutters dat het beter was „één stukkie hout thuis te hebben, dan tien bij Freekie". Een van de meest schilderachtige vrijbui ters uit de Helderse jutterswereld was „de Gorrel", Ik kwam met hem in aanraking in het begin van de dertiger jaren. Hij woon de samen met twee broers bijgenaamd Tabbie en de Gul in een klein vissershuis je aan de voet van de zeedijk in de oude Helder. U zult er vandaag de dag tevergeefs naar zoeken, de oude Helder bestaat niet meer en de gebroeders Bakker want zo heetten ze feitelijk zijn er ook niet meer. Als hij niets omhanden had. was de Gorrel vrijwel dag en nacht aan de zeedijk te vin den, turend naar de horizon. Evenals beide broers was hij vrijgezel en weinig spraak zaam. In de zomer hield hij zich bezig met het maaien van zeegras dat op de zee wering gedroogd en nadien verkocht werd als vulling voor kussens en matrassen. Ver der verdiende hij nog wat als roeier in de peilvlet van de Rijkswaterstaat en in het najaar met haringsiepen. Voor de aanvul lende bijverdienste zorgden de storm en het strand. In zijn boek 't Juttersjong noemt An- thonie van Kampen de Gorrel een pracht- figuur met de breedgerande bolhoed achter op zijn verweerde kop, de handen diep in de zakken en het pijpje scheef wegzakkend in de linker mondhoek. Hij was zowel red der als jutter en zag zelfs kans beide be zigheden te combineren. In het jaar 1903 hielp de Gorrel tijdens een noordwesterstorm bij de redding van de op varenden van een Engelse stoomboot. Tij dens deze succesvolle redding had hij er gens aan boord een levend varken ontdekt. De gedachte aan dat beest, achtergebleven op het wrak, liet de Gorrel niet los. Zijn jut- tersnatuur kwam tegen deze situatie in op stand en hij besloot dan ook handelend op te treden. Ondanks het slechte weer roeide hij in de nacht alleen naar het wrak en wist na een wilde jacht het varken op te vissen uit een olietank. Toen men hem de andere morgen aan de zeedijk miste, begrepen zijn kornuiten wel waar de Gorrel naar toe was. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1969 | | pagina 10