Op 26 augustus 1969 overleed in Vlis- singen de heer Lieven Schroevers. Met hem ontviel ons de laatste der redders van weleer. Hun moedige daad zou feitelijk in onze herinnering en zeker in die der Vlissingers moeten blijven voortleven, ondanks het feit dat wijlen Jacob Schroevers en zijn zonen allerminst op roem en eer gesteld waren; zij werden door hogere mo tieven gedreven. Wei inspireerde deze reddingstocht des tijds de bekende kunstschilder W. J. Schütz tot het maken van de hierbij afgedrukte aquarel. Berging van schip en lading. Elk schip dat ergens op een kust strandt, behoeft beslist nog niet als verloren te worden beschouwd. Bovendien is het in vele gevallen mogelijk om van een schip, dat reddeloos verloren is, de lading of een deel ervan te bergen. In lang vervlogen tijden waren het veelal vissers, die zich met het bergen van de la dingen van gestrande schepen bezig hielden. Dat de kapiteins van gestrande schepen hen vaak als ongewenste helpers beschouw den, spreekt haast vanzelf. De verdiensten der vissers waren niet zo groot en een aan deel in het hulploon of in het bergloon was een niet onwelkome bijverdienste. Zodoende kwam het zelfs vijftig tot zestig jaar geleden bij strandingen nog vaak tot heftige botsingen tussen de bemanningen van de boten der bergingsmaatschappijen en de vissers, die tuk waren op een schnab- beltje. Ook aan deze onverkwikkelijke toestanden kwam van lieverlede een einde. No cure, no pay. Het middelpunt van de assurantie van de wereldscheepvaart is Lloyd's. De regeling en de uitbetaling van het bergingsloon is vervat in Lloyd's standard form of salvage agreement op basis van ,,no cure, no pay". Dit betekent dat de assurantie niets betaalt indien de bergingspoging niet mocht slagen. Het aantal schepen en ladingen dat door bergingsmaatschappijen als de fa. Doeksen op Terschelling, Smit en Co in Maassluis of Wijsmuller uit Umuiden in de loop der jaren werd geborgen, is indrukwekkend groot. Het spreekt haast vanzelf dat zich in de loop der jaren tussen de redders en de bergers een nieuwe samenwerking ontwik kelde. Beide moesten ze naar in nood ver kerende schepen toe, de een voor de red ding der schepelingen, de ander voor de berging van schip en lading. Vooral in de tijd dat men nog slechts over roei- en zeilreddingboten beschikte, kon net vaak gebeuren dat de reddingboot door de bergingssleepboot naar het gestrande schip werd gesleept. Op haar beurt kon de reddingboot vaak een verbinding tot stand brengen tussen een gestrand schip en de te hulp gekomen sleepboot. Dat men voor het werk op bergingsboten veel moed, durf en zeemanschap moet be zitten, behoeft geen nader betoog. Bergingswerk in vliegend stormweer of tussen de mijnenvelden, zoals in en na de beide laatste wereldoorlogen zo vaak het geval was, bracht kapitein en bemanning meermalen in acuut levensgevaar. Zo kreeg de sleepboot Drente tijdens pogingen het s.s. Kerkplein te bergen dat op 19 oktober 1935 nabij Umuiden in nood verkeerde, een tros in de schroef. De sleep boot strandde voor de kust bij Egmond en de roeireddingboot van die plaats slaagde er slechts met de grootste moeite in de sleepbootbemanning veilig aan wal te bren gen. Eenzelfde lot trof in 1925 reeds de sleepboot Schelde, maar voor deze beman ning liep het toen slechter af. Ook deze boot kreeg een sleeptros in de schroef tij dens hulpverlening aan het s.s. Soerakarta. Slechts één opvarende van deze sleepboot kon worden gered, de overige acht op varenden verdronken jammerlijk. Enkele bergingspogingen. Bij een kleine greep uit het grote aantal bergingspogingen dat in de loop der jaren langs onze kust of op de zandbankenstelsels daarvoor plaats vond, spreekt die van het legendarische goudschip Lutine wel het meest tot onze verbeelding. Met onder meer een hoeveelheid goud en zilver aan boord in baren en in munten, strandde dit Engelse marine zeilschip op weg naar Hamburg in oktober 1799 tijdens noodweer op de banken tussen Terschelling en Vlieland. Slechts één opvarende spoelde levend op Vlieland aan, de overigen ver dronken. In luttele weken tijds sloeg het wrak op de harde zandbank in stukken en nadat ge bleken was dat de marine het wrak niet meer kon bergen, gaf de Engelse admiraliteit het prijs. In het begin van de vorige eeuw hebben vissers vele pogingen in het werk gesteld het goud en zilver uit het steeds dieper in het zand zinkende schip te bergen. Op allerlei manieren heeft men ook nadien ge tracht de rest van de waardevolle lading te bergen. Door middel van een duikerklok, daarna met de zgn. zandblazer en in 1934 nog met een duiktoren, heeft men geprobeerd het wrak te bereiken. Er schijnt officieel in totaal voor een bedrag van ruim 1.2 miljoen gulden aan goud en zilver geborgen te zijn. Tenslotte heeft men in 1938 nog met behulp van de enorme tinbaggermolen Karimata getracht de berging van de resterende lading te voltooien. Van haar prooi gaf de zee daarbij slechts één goudstaaf vrij. De Lutine is voor goed verdwenen, zo nu en dan geeft de zee nog wel eens een gouden of zilveren muntstukje af, dat dan zomaar ergens op een zandplaat gevonden wordt. Slechts de scheepsklok van de Lutine hangt nog in de ha] van het Lloyd's kantoor als herinnering aan haar rampzalige reis. Als schepen zodanig stranden dat ze hoog tegen het duin of op een dijk komen te zitten, levert de berging heel wat minder risicio's op. Een dergelijke stranding maakte ik in 1930 aan de Helderse zeewering mee tijdens een stormnacht toen de ongeladen Griekse 9000 tonner Eugenia tegen de zee dijk strandde ter hoogte van het postkantoor. Bij afgaand water bleek de boot dwars over een stenen hoofd te zitten. Het heeft 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1970 | | pagina 17