JL daarop evenzeer de zilveren horlogieketting met cachetten, als in de open zakken rechts de houten pijpenschede, links het mes met zilveren hecht. (Daarbij vergeleken is de Zuid-Bevelandse jonkman van vandaag in zijn weekend shirtje maar een simpele verschijning geworden. Toch geloof ik niet dat hij jaloers zal zijn op de „schone" kledij die zijn leeftijdge noot van weleer heeft gedragen.) Tot het hoofdtooisel der vrouwen bij feestkleding behoort in de eerste plaats een nauwsluitend lichtblauwe zijden onder muts met kanten strook, die ons echter, jammer genoeg niets van de donkere of blonde lokken der schone zien laat Aan deze muts zijn, ter hoogte van het wang been de gouden vierkante stukken gehecht, waarboven de gouden knoppen zijn geplaatst, die de lange gouden hangers dragen. De overmuts, van kostbare kant, over de blau we zijden heen, staat ruim om het gezicht en heeft een naar buiten omgeslagen, op staande, gepunte rand, terwijl van achteren de bol is ingepiooid. Een witte, met een dubbele rij stolpplooi en om de hals versierde beuk is tussen de veelkleurige, gebloemde zijden, wijd open staande halsdoek zichtbaar. Het enge jak, van een met zijde doorweven gekleurde stof, met korte mouwen en garneersel aan de borst, is zeer laag en rond, op de rug vierkant uitgesneden, en, evenals de mou wen, met breed, zwart geplet fluwelen lint omboord. De ruime rok is van veel kleurige gestreepte grein, en het voorschot van gekleurde zijde, aan de achterrand ver sierd met agrementen en met een grote zil veren haak verbonden. Op de lage schoe nen draagt de juffer grote ronde zilveren gespen. (Had Zelandus nu geleefd, het zou hem ongetwijfeld heel wat minder woorden heb ben gekost om een beschrijving te geven van het jumpertje en het minirokje van de Zuid-Bevelandse juffer van vandaag. Een gro ter verschil van kleding is dan ook niet denk baar.) Tenslotte droeg de Zuid-Bevelandse vrouw dan nog een muts van glanzig stro, met linten onder de kin vastgestrikt en twee brede linten die over de borst afhingen. Vrijage. Vroeg vrijen is op Zuid-Beveland zeer in de mode. Wanneer de knaap, op 18-jarige leeftijd, het bruin- of blauwogige meiske ter kermis heeft rondgeleid, dan volgt daar op meestal een betrekking van ernstiger aard. Het „Janna mag ik bie je komme?" fj 't- - im heeft hier zoveel te beduiden, als elders de uitgezochtste bewoordingen om van een schone, wedermin af te smeken. In de regel neemt Janna het met de bedenktijd niet zo heel nauw en als het volk de eerstkomende zondagmiddag naar kerk is gegaan, dan komt Kees bij Janna „t'ure wachte" en vindt er stellig een goed onthaal. Meestal gaat deze vrijaadje vooraf door een bijeenkomst op zaterdagavond in de keuken of bakkeet, welk bezoek tot laat in de nacht wordt voortgezet. Al is 's lands wijs 's lands eer, zo zal nochtans geen mens durven beweren, dat door die late bijeenkomsten der ge lieven 's lands eer wordt bevorderd. Menig Zuid-Bevelands meisje toch stapt in het huwelijksbootje voor wie het beter ware ge weest hierin enige maanden vroeger gewipt te zijn. (Men ontkomt niet aan de indruk dat, vergeleken met 100 jaar terug, thans op het gebied van de kleedij meer is veranderd dan op het gebied van de vrijage.) De trouwdag. Is de trouwdag gekomen, dan is zowel de bruid als de bruidegom in het nieuw gedost en gearmd begeven zij zich, gevolgd door een stoet van „getuigen", naar het raad huis. Nauwelijks heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de echtelijke knoop toegehaald, of het jeugdig paar wordt van hoofd tot voeten bestrooid door kleine kleu ters die reeds weken tevoren de handen vol hebben gehad met het bijeenbrengen van pa pieren knipsels van de bontste kleuren, waar onder de oudere familie suikergoed en „fiene peperbollen" heeft gemengd. Ook klitter- goud mag daarbij niet ontbreken. Een kerkelijke inzegening van het huwelijk vindt niet dikwijls plaats. Maar wie er toe in staat is, haalt breed uit. Vooral wordt er dapper gegeten en ge dronken. gedanst en gesprongen, tot laat in de nacht. (Men zou geneigd zijn uit deze omschrij ving de conclusie te trekken dat de huwe lijksdag, zoals wij die kennen, stijlvoller en meer op de geloofsovertuiging is gericht. Ook schijnt de nadruk thans wat minder op eten, drinken en napret te liggen dan eer tijds het geval was.) De nieuwe wereldburger. Bij de komst van de nieuwe wereldburger op dit aardse tranendal moet zijn huid ter dege kennis maken met de reinigende vloei stof, die, in de hand van de baker, een ware marteling voor de kleine wordt, want, hetzij de thermometer het vriespunt aanwijst of op bloedwarm staat, het vrouwtje neemt er de tijd voor. „Het mot er d'eerste keer af of 't kind gaet op en kriegt allerande krupties" zegt ze. Het schijnt of ze vreest dat een der gelijke huidkuituur in het vervolg nooit of nimmer meer zal plaats vinden. Is dit werk ten einde gebracht, en heb ben de buren een kijkje genomen of wel alles in de haak 'is, dan begint de embal lage van de kleine schreeuwer, die hem het aanzien geeft van miniatuur-mummie en hem elke beweging belet. Nu komt de likeurfles op tafel, men schenkt „anies mit suker" of bij meer ge goeden „rooie wien". Men laat de „sukere komme" rondgaan waaruit ieder naar harte lust lepelt. Nu komt de inmiddels gezette koffie en de „beschuutjes mit butter en su ker", die in grote hoeveelheden worden rondgedeeld. Bij de aanzienlijken komen er bovendien nog „stuten mit rookvleis of witte kaes" op tafel. Gelukkig als er onder de aanwezigen één is die een wakend oog op de kraamvrouw houdt. Nog verkeerder is de op Zuid-Beveland bijna algemeen heersende gewoonte om de kinderen niet met moedermelk, maar met „pap mit brokken" op te kweken. De arme moeder zegt u dat ze het alleen doet omdat zij „van 's moggens tot 's aevens op het veld errebeidt en der kind besteen mot bie een aar", terwijl de gegoeden op dit punt de logica verkondigen dat zij de moeder melk niet genoten hebben, haar moeders niet en haar grootmoeders evenmin, bijgevolg moet ook het kind die niet hebben, het redeneren van de dokter ten spijt, naar wiens „nieuwerwetse ideeën" men zich vol strekt niet schikken kan. (Een dusdanige „behandeling" van moe der en kind had dan ook een grote sterfte van kinderen en kraamvrouwen tot gevolg en we kunnen ons vandaag alleen maar ge lukkig prijzen dat de wijze van behandeling van moeder en pasgeborene nu, betere le venskansen biedt. Daartegenover zijn lucht en waterverontreiniging, het verkeer, de flat neurose etc. verschijnselen van onze tijd, die onze voorouders gelukkig gespaard zijn gebleven.) Onderwijs en opvoeding. Wat de ouders niet kunnen doen, dat zal „de meester" wel gedaan krijgen. Hij zal het rietje wel buigen, terwijl het jong is, en in de hoofden en harten van het jonge volkje de zaden strooien, die eenmaal rijke en welige vruchten zullen dragen voor de mens heid. Terecht of ten onrechte? „Meester, m'n jongen eit ezeid dat ie beginne mot mit aordriekskunde te lere; mar d'r ek weinig zin in, want der eit ie toch niks an. As ie ma leze, schrieve en siefere kan, dan weet ie genog. En dan eit ie gepraet van vormlere; dat begriep ik nie, ma da kust er ok wel af gloo'k. Dat ek, toen 'k jonk was, ok nie eleerd en 'k gloo toch da'k net zo goed kan boere as een aar." Gaat uw gang maar, meester! Uw aard rijkskunde en vormleer predikt ge voor on- willigen en zij berokkenen u meer vijanden dan vrienden. Maar wilt ge een groot ge deelte van de schooltijd doorbrengen met bijbellezen en psalmzingen, wees verzekerd dat men u op de handen zal dragen. „Jongen, waar ben je de hele week ge weest?" „Ik koeien motte wachte en m'n vaoder eit ezeid da'k noe ma t'uus mot bluve tot Sinte Maerte". Arme meester, wat baat het, dat ge het jonge volkje des winters dresseert zo veel ge kunt, als ze het geleerde des zomers bij de koeien en op de mestwagen weer ver geten. (Ik kan me voorstellen dat menig onder wijzer ruim een eeuw geleden deze verzuch ting zal hebben geslaakt. Zonder aan de taak van de onderwijzer van vandaag ook maar iets tekort te willen doen, moet toch gezegd worden dat leerplichtwet, commis sies tot wering van schoolverzuim e.d. een eind hebben gemaakt aan de toestand, zoals die voorheen maar al te veel in het onder wijs voorkwamen. Onderwijsvernieuwing, inspraak van leer lingen e.d,, zaken van onze tijd. kostten daarentegen „de meester" van vroeger weer geen hoofdbrekens.) Tenslotte schrijft Zelandus nog dat om streeks het jaar 1864 op Zuid-Beveland 22.255 Hervormden woonden, 1949 Chris telijke Afgescheidenen, 39 Luthersen, 9 Doopsgezinden, 69 Israëlieten en 5258 Rooms Katholieken. Alhoewel zeker geen enkele bewoner van Zuid-Beveland naar „die goeie ouwe tijd" zal terugverlangen, zullen ongetwijfeld ve len uit het bovenstaande met belangstelling hebben kennisgenomen van de leefgewoonten op Zuid-Beveland, zoals deze daar beston den in lang vervlogen tijd.) J. van den Broecke 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1970 | | pagina 13