was die van de Amerikaan Joshua Slocum. Hij presteerde het om in 1896 geheel alleen met een dertien meter lange kotter door Straat Magellanes te varen. Het waren niet alleen stormachtige valwinden de zgn. williwaws maar vooral de roofzuchtige Vuurlandindianen die hem op deze tocht veel angst en overlast hebben bezorgd. Als het weer tegenzat kon een reis rond Kaap Hoorn soms wekenlang duren. Dit on dervond in 1907 de Nederlandse bark Geer- truida Gerarda. Na een langdurig gevecht tegen storm en tegenwind, besloot de ka pitein de steven te wenden. Hij voer via Kaap de Goede Hoop de gehele aarde rond om zijn bestemming Chili te bereiken. De laatste fase van hei diepzee zeilschip. Sedert de komst van de stoomvaart in de eerste helft van de vorige eeuw, werden de oude windjammers" steeds meer van de wereldzeeën verdreven Het waren onder an dere de vaart op de havens langs de west kust van Zuid-Amerika en de graanversche- pingen vanuit Australische havens, waar het zeilschip zijn mechanische mededinger echter nog jaren op afstand wist te houden. De vaart op deze routes was rond Kaap Hoorn, berucht wegens zijn stormen, of door Straat Magellanes, die voor de navigatie ook vol gevaren was. Het Panamakanaal werd eerst in 1914 gegraven. In die jaren was het in het bijzonder de rederij Laeisz uit Hamburg, die met een grote vloot Kaap Hoorn vaarders in hoofdzaak bestaande uit vier en vijfmast barken het merendeel van de versche ping van kopererts en salpeter (nitraten) vanuit Chileense havens voor haar rekening nam. Voor beide producten was er omtrent de eeuwwisseling en de jaren daarna in Euro pa nog een ruime markt. Zodoende konden de imposante „P" liners van de fa. Laeisz zich voorlopig zonder ge vaar van de zijde der stoomschiprederijen handhaven. Merkwaardigerwijs begonnen de namen der schepen van deze firma met een P. De grootten varieerden in latere jaren van 2700 tot 3900 ton, met als uitschieter het enorme 5 mast volschip Preussen dai we ontmoetten aan het begin van dit artikel en dat met zijn 5081 ton een reus onder de zeilschepen kon worden genoemd. Gebouwd in 1902 voer het slechts een jaar op acht, toen een aanvaring met een stoom schip aan de ingang van het Engelse Kanaal, gevolgd door een stranding op de rotsen van de Engelse zuidkust, een tragisch einde maakte aan de nog zo korte maar schitte rende carrière van deze felle zeiler, die ge durende zijn korte bestaan grote ladingen over lange afstanden sneller door het water had vervoerd dan ooit eerder door een ander zeilschip was gepresteerd. Britse zeilschepen waren er rond het jaar 1910 nog in overvloed Hun aantal kan op rond 300 stuks gesteld worden. Hun dagen waren echter geteld. De En gelse noch de Amerikaanse reders ge loofden meer aan hun praktische waarde voor de toekomst. Het laatste Engelse Kaap Hoornschip is uit gevoelsoverwegingen toch nog lang in de vaart gebleven, al was haar glorietijd toen al lang voorbij. Het was de vier mast bark Garthpool, die in het najaar van 1929 op de riffen van de Kaap Verdische eilanden strandde en door de bemanning werd ver laten. Ook Franse reders beschikten vroeger over een vloot van prachtige zeilschepen. Beroemd waren de zeilvloten van Dom Borde Fils in Bordeaux en van A. D. Bordes in Parijs. Ze konden op de duur echter slechts door overheidssubsidie in stand worden ge houden en toen deze subsidies in de twintiger iaren werd ingetrokken, werden ook deze zeilschepen van de hand gedaan. De Nederlandse vloot van handelszeilsche pen voer in hoofdzaak naar het voorma lige Nederlandsch Oostindiê en van daar weer terug naar Nederland. De route op de heenreis ging meestal langs Kaap de Goede Hoop, terwijl de terugreis vaak via Kaap Hoorn ging. De schoener „Industrie" was het eerste ijzeren zeilschip onder Nederlandse vlag dat in 1848 Kaap Hoorn rondde. Voor zover mij bekend hebben Neder landse zeilschepen weinig of geen deel ge had aan de salpetervaart. Wel namen ze deel aan de graanverschepingen van Austra lië naar Europa. Een bekende Nederlandse Kaap Hoorn- vaarder was de „Europa", die enkele record- reizen op zijn naam heeft. De bedrijfsuit- komsten waren tenslotte zo ongunstig dat het schip in 1909 werd verkocht. De enige rederij in ons land die viermast- barken in de vaart heeft gebracht, was de rederij Van der Hoog. Het zijn er trouwens slechts twee geweest, de Jeanette Franpoise en de Geertruida Gerarda. Het eerste schip, in 1893 gebouwd en 2231 reg. ton groot, werd in 1913 naar Duitsland verkocht, waar na het onder de naam „Carl" in de salpeter vaart terecht kwam. In 1924 werd dit schip, dat toen Souvenir heette, in Terneuzen ge sloopt. De „Geertruida Gerarda" is met zijn 2404 reg. ton het grootste Nederlandse zeilschip geweest. In 1910 werd ook dit schip naar Duitsland verkocht en in 1924 werd het in Genua gesloopt. De bark „Evertsen", die in 1890 werd gebouwd en zeven jaar later reeds naar het buitenland werd verkocht werd eerst in 1957, na veel omzwervingen, in Gent ge sloopt. Het laatste vierkant getuigde zeilschip onder Nederlandse vlag was de ijzeren bark John Davie. De reder Van Meel kocht dit in 1876 gebouwde schip in 1917. Het werd op 19 februari 1922 met zware stormschade op de Azoren binnengesleept, waarna het zijn bestaan als drijvend pakhuis voortzette. In het algemeen kan gezegd worden dat de Nederlandse zeilvloot omstreeks het jaar 1910 voor afbraakprijzen naar het buiten land was verkocht, omdat de exploitatie niet lonend meer was. Tenslotte waren het alleen de Duitsers nog die diepzee zeilschepen lieten bouwen, terwijl het de Skandinaviërs waren die veel oude zeilschepen opkochten. In 1926 liet de fa. Laeisz het laatste Kaap Hoornschip bouwen, nl, de Padua. Toen het Panamakanaal gegraven was, de handel in Chili salpeter door de komst van de kunstmest achteruit liep en ook de uitreisladingen gestadig verminderden, brak ook voor de Laeiszlijn een moeilijke tijd aan. In 1938 bestond de vloot nog slechts uit twee Kaap Hoorners, de Padua en de Pri- wall, tot tenslotte de tweede wereldoorlog oorzaak was van de algehele ineenstorting van deze eens zo beroemde zeilvloot. Waar de Priwall gebleven is, is mij niet bekend. De Padua werd aan Rusland toe gewezen en is onder de naam Krusenstern nog steeds in de vaart. Vermoedelijk doet het dienst bij oceano- grafisch onderzoek en bij de opleiding van toekomstige zeelui. De vooral op het eind van de vorige eeuw bekende salpeterhavens Taital, Mejil- lones, Antofagasta, Talcahuano, Iquique en Caleta-Buena waar vele Kaap Hoornschepen vaak lange tijd op het innemen van een la ding salpeter lagen te wachten, geraakten zodoende hun romantische en schilderach tige omlijsting voor goed kwijt. Ook Delfzijl, waarheen veel salpeter werd verscheept, onderging eenzelfde lot. De laatste grote zeilschiprederij. Uit de eerste wereldoorlog kwam nog een zeilschipreder te voorschijn, die uitsluitend bestaande schepen opkocht voor een geringe prijs. Zijn naam was Gustaf Erikson en hij woon de in Mariehamn op de Alandseilanden. In het jaar 1913 kocht hij zijn eerste schip, de Nederlandse bark „Tjerimai", ge bouwd in 1883 bij Jan Meursing in Amster dam. Na een aanvaring met een IJmuider traw ler ging dit schip op 14 augustus 1925 ver loren. Erikson breidde zijn vloot zeilschepen ge stadig uit. Vooral veel Vlissingers zullen zich ongetwijfeld nog de vier mast bark ,,'l Ave- nir" herinneren, omstreeks het jaar 1911 als zeegaand schoolschip voor Belgische reke ning gebouwd. Ook dit prachtige schip werd in de twintiger jaren door Erikson gekocht. In die jaren waren vooral de graanversche pingen vanuit Australische havens voor de zeilvaart nog van belang. In 1938 bestond zijn vloot nog uit de Kaap Hoornschepen Moshulu, Archibald Russel, Killoran, Pom- mern, Penang, Viking, Passat, Pamir, Law- hill, Olivebank en Winterhude. Het jaar 1939 was voor de diepzee zeil vaart een zeer bijzonder jaar. In het voor jaar vond nl. de laatste graanrace van de nog overgebleven Kaap Hoornschepen plaats vanuit Australische- naar Ierse en Engelse havens. Deze race werd glansrijk gewonnen door de Moshulu, het toen grootste schip van Erikson's vloot, met de Padua van de fa. Laeisz op zijn hielen. Aan deze race deden in totaal dertien gro te zeilschepen mee, waaronder tien van Erik- son, één van de fa. Laeisz, benevens de schoolschepen Abraham Rydberg (Zweden) en de Kommodore Johnsen van de Nord- deutscher Lloyd. De Penang van Erikson was toen reeds in Gothenburg opgelegd, terwijl de Priwall van de fa. Laeisz op 14 april 1939 met een lading saltpeter uit Iquique in Hamburg was aangekomen. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1970 | | pagina 12