Het natuurbeschermingsjaar '70 Inleiding. Nu het jaar 1970 al weer voor een kwart verstreken is, zullen velen bij het lezen van hun krant, opinieweekblad of familieblad artikelen en reportages zijn tegengekomen die de aandacht vestigen op het natuurbe schermingsjaar 1970. Direkt hiermee ver bonden zijn de artikelen over milieubeheer die de laatste tijd meerdere malen zelfs de frontpagina's hebben gehaald van de gro te landelijke en provinciale dagbladen. Her innert u zich maar de gevaarlijke vergiftiging van de Rijn in september 1969; het rumoer om de vestiging van sterk milieuverontreini gende industrieën in het Sloe-gebied; het re gelmatig opdoemen van grote olievelden voor de Nederlandse stranden en de grote ontploffingen in petrochemische bedrijven in het rijnmondgebied. Al deze publikaties heb ben iets dat gemakkelijk irriterend werkt. Men wordt voortdurend gewaarschuwd voor dit produkt, het overmatig gebruik van dat artikelen opgeroepen om in te tekenen op lij sten zodat een bepaalde industrie zich daar maar niet zal vestigen, enz. In wezen zijn dit allemaal aanslagen op de verhoging van die, zo beminde, welvaart. En het wordt vooral vervelend wanneer een bepaalde arbeidsinten sieve industrie zich wil gaan vestigen in een van die gebieden die bekend staan als rijk aan werklozen. Wanneer dat dreigt mis te gaan door één of andere aktie. dan krijgt men er goed de pest in. Want wie krijgt daar de klappenWeer Jan-met-de-pet. Dan kan de hele natuurbescherming voor die men sen ophoepelen. Want iedereen mag toch ze ker wel meeprofiteren van de stijging van onze welvaart. Goed, een weg extra, een paar rookpluimpjes meer aan de horizon, een vleugje meer stank als de wind verkeerd staat, een paar gedempte slootjes meer, zijn voor de oppervlakkige waarnemer en de men sen die eindelijk de kans krijgen dicht bij huis een baan, die behoorlijk betaald wordt, te krijgen, niet of nauwelijks van belang. En het wordt zelfs op prijs gesteld dat de overheid de bochten uit die weg wil halen, de parkeeraccommodatie wil vergroten, voor een betere verlichting gaat zorgen, de lang- aangekondigde riolering gaat maken en de honderd ééngezinswoningen gaat bouwen in de polder die toch al zo weinig opbracht. En laten wij eerlijk zijn: ook een bioloog vindt het fijn om in een geriefelijk huis te wonen, met stromend water, electriciteit, centrale verwarming en een tuin. En denkt u dan na over de konsekwenties van één en ander. U (en ik) wonen in een geriefelijk huis met een aardig autootje voor de deur en een groot winkelcentrum om de hoek, waar alles nog lekker goedkoop is. Dat wij dat autootje voor de deur hebben dank zij de welvaart en dat dat winkelcen trum goedkoop levert dank zij enorme pro- dukties (en evenredig uitgebreide indus trieën) en grote concurrentie komt niet vaak in ons op, als het er maar is. Maar denken wij daar wel eens over na. dan slaat ons de schrik om het hart. Want wat een enorme belasting betekent dat voor ons leefmilieu. Reeds sinds enkele tien tallen jaren zijn wij, beschaafde Europeanen. Noord-Amerikanen en andere industrialise- renden volkeren, bezig de biosfeer, dat is die uiterst dunne schil waar al het leven zich ophoudt, te belasten met levensvreemde en daarom gevaarlijke gassen, vloeistoffen en vaste stoffen. Dat gebeurt omdat wij het beter willen hebben. En voor dat „ideaal" hebben wij veel over, zelfs onze eigen leef klimaat. En wordt er over gepraat, tijdens een verjaardag of een borreluurtje, dan klinkt het al gauw: „het zal wel loslopen", of „het zal mijn tijd wel duren", of „ze vinden er wel wat op". Inderdaad, het is verbazingwek kend om te zien hoe het „losloopt". Het zal onze tijd echt wel „uitduren". Maar realiseert u zich dan wel dat dat „loslopen" en „uitduren" te danken is aan het vermogen van die natuur, waar zowel planten, dieren als mensen in hun voort durende wisselwerking toe gerekend die nen te worden, elke verstoring en verande ring te bufferen. Daarmee wordt bedoeld dat de levende natuur een verstoring kan opvangen, verzwakken en zelfs kan inpas sen in haar eigen systeem. „Technische termen". Dat is te danken aan de complexiteit van de levende natuur om ons heen. Daarin spe len zoveel faktoren van biologische en niet- biologische aard een rol dat het zelfs na langdurig onderzoek onontwarbaar is. Het is bijvoorbeeld gemakkelijk vast te stellen welke planten en welke dieren men kan onderscheiden in een bepaalde levensge meenschap. Het wordt al wat lastiger om uit te maken hoeveel er van elke plant zijn of van elk dier. Nog moeilijker is de vraag op te lossen wat elk dier of elke plant in een bepaalde levensgemeenschap precies doet. Ook de niet-biologische faktoren in een levensgemeenschap kan men door mid del van nauwkeurige waarnemingen vast stel len, alsmede hun kwantitatieve waarde, maar ga nu eens zeggen wat de invloed is van deze faktoren op de aanwezige planten en dieren. Wat is de relatie tussen planten en dieren onderling? Hoe werkt het klimaat daar op in? Welke rol speelt de bodem? Zo is men bijvoorbeeld op de hoogte van het bestaan van voedselketens; een reeks van organismen die eten en gegeten worden. Het aantal schakels in zo'n voedselketen is doorgaans klein. Een voorbeeld van zo'n voedselketen is: groene plant konijn vos of groene plant sprinkhaan spitsmuis toren valk. In elke levensgemeenschap zijn vele van dit soort voedselketens aan te wijzen. Zij beginnen allemaal met de groene plan ten. De mens maakt natuurlijk deel uit van een groot aantal voedselketens, maar ge lukkig voor hem staat hij altijd aan het eind. De mens eet, maar zal nooit (met uitzonde ring van kanibalen) gegeten worden. Verder is men ook bekend met het be staan van voedselpyramiden. Grote hoeveel heden groene planten dienen planteneters tot voedsel. Het totaal aantal of het totaal gewicht van deze planteneters is belangrijk minder dat het totaal gewicht van de groene planten. En het doet er niet toe of het om insekten gaat of koeien of konijnen. Altijd is hun totaal, in welke vorm men dat ook wil uitdrukken, veel minder dan dat van planten. Een zelfde soort verschil bestaat tussen planteneters en vleeseters. Het totale aan tal vleeseters is altijd geringer dan het to tale aantal planteneters. Ook hier doet het er niet toe of dit wordt uitgedrukt in aantallen of gewichten. Tenslotte is men als sinds lange tijd be kend met het bestaan van reducenten. Dit zijn microscopisch kleine vaak eencellige organismen, die in staat zijn alle organische verbindingen die na het afsterven van or ganismen overblijven, af te breken tot anor ganische verbindingen welke vervolgens weer in de biologische kringloop kunnen worden opgenomen. Een levensgemeenschap op zijn retour. Uit deze voorbeelden blijkt al dat geen enkel organisme op zich zelf staat. Het is altijd afhankelijk van andere organismen, en het onderhoudt nauwe betrekkingen met die organismen Dit geldt voor elke plant en voor elk dier. Bovendien wordt dit alles op elk moment en in elke levensgemeenschap be- invloed door de niet biotische milieufak- toren. Dit complexe, levende systeem komt voor in elke type landschap, waar leven mogelijk is. De ingewikkeldheid ervan wordt meestal bepaald door de ouderdom. Hoe ouder een bepaalde levensgemeenschap is. hoe com plexer. Maaren dat is één van de punten waar het bij de natuur- en milieu bescherming omgaat, hoe beter zo'n levens gemeenschap in staat is verstoringen op te vangen. Een typisch voorbeeld van oude levensgemeenschappen zijn de loofbossen aan de binnenkant van de duinen langs de Nederlandse kust zoals die bijvoorbeeld nog te vinden zijn op Voorne, Walcheren en in de omgeving van Bergen. Deze bossen zijn gekenmerkt door hun grote rijkdom aan verschillennde soorten planten en dieren. Er zijn dus ook vele relaties tussen de ver schillende soorten organismen. Men zal, en dat is van groot belang, zelden of nooit in deze rijke gebieden plagen zien optre den, Nooit zal één of ander organisme zich ongebreideld kunnen vermeerderen, want zijn „vijanden" zullen zich ook direkt ver meerderen en de natuurlijke vijanden van die vijanden ook weer, waardoor zo'n versto ring als het ware gesmoord wordt. Deze bufferwerking, waar in dit artikel weinig aandacht aan besteed kan worden, breidt zich ook min of meer uit over de grenzen van dat bos. Dit geldt niet alleen voor de hierboven genoemde binnenduin- bossen, maar ook voor andere loofbossen van enige ouderdom in Nederland. Maar van de oorspronkelijke rijkdom aan loofbossen is nog maar weinig, te weinig, over. Om talrijke redenen van economische aard zijn zij verdwenen. Men kan zich, gerekend over langere tijd, afvragen of het juist ge weest is, deze bossen te vernietigen. In dit verband hoeft maar verwezen te worden naar de voorstellen van dr. Mansholt in ver band met de overproduktie van de Europese landbouwers. De vernietiging van die boscomplexen heeft onder meer tot gevolg dat een groot arsenaal, in staat tot het behouden van na tuurlijk evenwicht, is verdwenen. En daar voor is zo goed als niets in de rdaats ge komen, dat tot hetzelfde in staat is. Land bouwarealen van een te grote eenvormig heid, die gewoon niet in staat zijn voedsel ketens te herbergen. Zij missen bijna elke vorm van natuurlijke afweer, waardoor zij een voortdurende bron van plagen zijn. Insekten, schimmels en parasitaire wormen krijgen een voortdurende mogelijkheid zich explosief te vermeerderen. En de moderne landbouwer kan niet anders, dan dit tegen gaan met chemische middelen. Dus er wordt dan een nieuwe aanslag gep'^egd op een al zo uitgemergelde en verarmde levensge meenschap. Duidelijk wordt dat er dan geen enkele positieve invloed meer uit zal gaan van dit landbouwgebied. Dieren die een trap hoger staan in de nog schaars overgebleven voedselketens worden, omdat zij tevens ho ger staan in de voedselpyramiden vergif tigd. Zij voeden zich met talloze vergiftigde in- 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1970 | | pagina 6