WAARHEEN NOORD-BEVELAND
turfdragers, zoutmeters enz., moeten het
merendeels „schamele luijden" zijn geweest
die zich met deze arbeid bezig hielden.
Trouwens ook de eigenaren der zoutpannen
de pannelieden schijnen het over het
algemeen niet breed te hebben gehad.
Het is bekend dat in veel zoutketen ook
vrouwenarbeid werd toegestaan.
In zijn Walcherse Arkadia, waarin Mat-
theus Gargon enkele mensen een speel
reisje over het eiland Walcheren laat onder
nemen omstreeks het begin van de 18e
eeuw, ontmoet men in Arnemuiden bij de
zoutketen een „oude zwart berookte vrouw,
die veeleer een halfgebraden Moorin, dan
een hierlandsch mensch geleek". Men be
sluit deze plaats maar snel te verlaten,
waaruit blijkt dat er in die tijd nog weinig
medelijden, noch enig sociaal gevoel voor
de maatschappelijk minder bedeelden aan
wezig waren.
Verbod van darinckdelven.
Het bleek uiteindelijk dat het ontgraven
van derrie, zowel binnen- als buitendijks,
voor de welvaart van het land in het alge
meen eerder schade dan voordeel bracht. De
gronden binnendijks kwamen door het uit-
moeren vaak te laag en te ongelijk te liggen,
waardoor de vruchtbaarheid verminderde en
dus ook de aanslag in de lasten lager werd,
terwijl het moeren buitendijks dicht bij de
zeedijken zeer schadelijk bleek voor het in
stand houden van hun waterkerend ver
mogen.
Reeds vroeg in de 13e eeuw en daarna,
probeerde de overheid door middel van
keuren en ordonnantiën aan het moeren en
darinckdelven zekere beperkingen op te leg
gen. Het schijnt echter dat de zoutwinners
van weleer zich vaak onvoldoende aan de
gegeven voorschriften hielden.
Reimerswaal. de eertijds bloeiende han
delsstad, had zijn ondergang tijdens de St.
Felixvloed in 1530 ten dele te danken aan
het feit dat de vooroevers van de zeedijken
aldaar te zeer door het uitmoeren waren
verzwakt of verloren waren gegaan.
Teneinde het vernielen van eigen bodem
voorgoed onmogelijk te maken, heeft Kei
zer Karei V voor Zeeland in zijn ordonnantie
van 1515 getracht aan het uitmoeren een
einde te maken. Ofschoon bekend is dat
het verbod nog vele jaren is overtreden, was
het uiteindelijk de invoer van ruwzout, die
aan de zeinering een einde heeft gemaakt.
Dit betekende echter niet dat daardoor de
zoutnering in Zeeland ophield te bestaan.
Import van ongezuiverd zout.
Er is nog weinig bekend over de vraag
hoe en op welke wijze men in Zeeland van
de eertijds beroemde zelzoutindustrie is
overgegaan op de import en zuivering van
Frans en later van Portugees en Spaans
zeezout. Wel moet de invoer van baaizout
uit Frankrijk reeds in een vroeg stadium
hebben plaats gevonden en wel in de 13e
eeuw. Dit baaizout werd aanvankelijk in on
gezuiverde vorm gebruikt en was daarom
van veel mindere kwaliteit dan het zelzout.
Zodoende kon men voorlopig nog met de
oude wijze van zoutwinning blijven concur
reren.
Toen men in de tweede helft van de 15e
eeuw het baaizout in Zeeland begon te zui
veren, begon de afzet van het veel duurdere
zelzout grote moeilijkheden te ondervinden.
Gesteld kan worden dat vanaf het tweede
kwart der 15e eeuw het gezuiverde baai
zout de Brabantse markten heeft veroverd
en dat in de tweede helft van die eeuw het
zelzout volledig was verdrongen.
In de 16e eeuw verplaatste de zuivering
van zout zich van Zeeuws-Vlaanderen voor
al naar Zierikzee, Goes en Reimerswaal.
Later in de loop van de 16e eeuw en in
de 17e eeuw werd vooral uit Portugal en
Spanje ruw zout geïmporteerd, dat, na zui
vering, door geheel Europa werd verkocht.
Na het verbod om derrie te graven, werd
voor de verwarming der zoutpannen veelal
turf gebruikt die werd aangevoerd uit Fries
land, Overijssel of Brabant.
De ondergang van de zeinering.
Zoals we reeds eerder zagen, was het
zelzout, zout van hoge kwaliteit. Wegens de
benodigde grote hoeveelheid brandstof voor
de zuivering ervan en omdat het winnen van
zout uit derrie zeer loonintensief was, werd
echter een vrij duur eindprodukt verkregen.
Daarnaast geraakte als gevolg van het
intensieve uitmoeren op veel plaatsen de
aanwezige derrievoorraad uitgeput.
Ook de grote overstromingen in de 14e
eeuw hebben de produktie van zout uit veen
sterk doen dalen. Gevoegd bij de invoer van
ruw zeezout uit Frankrijk en nadien uit Por
tugal en Spanje, de stijgende vraag naar
zout als gevolg van de zich snel uitbrei
dende haringconservering en handel en
de stijgende stedelijke welvaart, waren het
in het bijzonder deze faktoren die de onder
gang van de zelzoutindustrie sterk in de
hand hebben gewerkt.
De vervoerskosten van het buitenlandse
ruwe zout werden bovendien steeds meer
gedrukt, doordat het reeds gedurende de
14e eeuw door de ontwikkeling en de verbe
tering van de zeevaartkunde en -techniek
mogelijk werd om grotere vrachten zout
op betrekkelijk goedkope wijze over zee aan
te voeren. Bovendien werden als retourla
dingen vaak gezuiverd zout, gezouten haring
of andere produkten mee naar het zuiden
genomen.
Voegen we daar dan tenslotte nog bij het
reeds gesignaleerde verbod van darinkd el -
ven, dan zal het duidelijk zijn dat de zel
zoutindustrie deze strijd onmogelijk heeft
kunnen volhouden en te langen leste geheel
verdween.
Het zout en de haring.
Reeds in de 14e eeuw moet het haring-
Er is zo het een en ander aan het ver
anderen op het voormalig eiland Noord-
Beveland. Niet alles in het voordeel.
Door de verbinding met maar liefst twee
dammen met de vaste wal kwam het eiland
uit zijn isolement. Het toerisme bracht
nieuwe mogelijkheden. Het is een bekend
feit dat het aantal arbeidsplaatsen in de
recreatie niet groot is. De landbouw heeft
ten gevolge van ver doorgevoerde mecha
nisatie steeds minder mankracht nodig.
Wel is er in de beide gemeenten op
Noord-Beveland op de juiste wijze omge
schakeld. Wel heeft Kortgene een prachtig
watersportcentrum in „Delta Marina", ter
wijl mede daardoor de middenstand zich
instelde op de recreatie.
Zo ook heeft Wissenkerke met een jacht
haven in Kamperland, een bungalowpark als
„De Banjaard" en andere verblijfsaccom-
modaties de bakens verzet. Maar het pro
bleem van wonen en werken op Noord-
Beveland is levensgroot.
Men maakt zich ongerust over de ont
volking van het voormalige eiland.
Een aktiecomité in Colijnsplaat sprak er
zijn verontrusting over uit, dat o.a. de
schoolvoorzieningen en het verenigingsleven
steeds meer problemen opwerpen.
Ten einde over een en ander te discus
siëren is drs. H. H. Vogel, Hoofdplanoloog
van de Provinciale Planologische Dienst
voor Zeeland uitgenodigd om over dit pro
bleem te spreken.
kaken voor de Hanze haring, die in hoofd
zaak van het Deense eiland Schonen kwam,
zijn toegepast. Voor export naar elders werd
de haring reeds vroeg met zelzout geconser
veerd. Een groot bezwaar was echter dat
het zelzout. ofschoon van uitstekende kwa
liteit, vrij duur was.
De handel in tonharing ging in ons land
met sprongen vooruit door de komst van het
veel goedkopere Franse baaizout. Zolang
men dit zout ongezuiverd ging gebruiken
kon het zelzout de concurrentie nog wel vol
houden. Toen men ïn de 2e helft van de
15e eeuw echter ook het baaizout met suc
ces ging zuiveren, begon als gevolg van de
toch nog aanzienlijk lagere prijzen van het
gezuiverde baaizout de verwerking van en
de handel in tonharing in Zeeland een grote
vlucht fe nemen. Vooral de export naar Ant
werpen en Keulen was belangrijk.
Einde van de Zeeuwse zoutnering.
De zuivering van ruw zeezout en de daar
mee verbonden handel heeft zich gedurende
de 18e eeuw en een deel van de 19e eeuw
op verscheidene plaatsen in Zeeland kunnen
handhaven.
Grote schade als gevolg van stormvloeden
en branden, verzanding van waterwegen
en een te sterke concurrentie tussen de
Zeeuwse zoutindustrieën onderling waren
evenzovele zorgen waaronder deze nijverheid
in de loop der jaren gebukt ging.
Tenslotte waren ook het ontstaan van
nieuwe zoutcentra in het buitenland, de
vondst van zouten in eigen bodem, zomede
betere winnings- en zuiveringsmethoden el
ders er mede de oorzaak van dat de zout
nering ging kwijnen om ten slotte geheel ten
gronde te gaan.
Het is in dit verband wellicht interessant
nog wat nader in te gaan op het wel en
wee van de zoutnering, zoals deze destijds
op verscheidene plaatsen in Zeeland werd
bedreven.
Hieraan zal in een volgend artikel aan
dacht worden besteed.
J. v. d. Broeke.
Deze adviseerde voor Noord-Beveland één
ontwikkelingsplaats aan te wijzen.
Burgemeester P. J. Evers van Kortgene
vroeg zich af waarom in het streekplan
Midden-Zeeland niet geheel Noord-Beveland
als woongebied is aangewezen. Hij beplei
te het nü bouwen van woningen voor straks.
Dr. Ir. J. Nijman van de industriegroep
Midden-Zeeland vond voor een industriekern
als Goes, Noord-Beveland een redelijk woon
gebied.
Met de idee van drs. Vogel zijn de bur
gemeesters van Wissenkerke en Kortgene
het niet eens. Hoewel het „volgens het
boekje" mogelijk zou kunnen zijn, dat één
sterke kern op het eiland met belangrijke
centrale voorzieningen de ontvolking van
het eiland tegen zou kunnen gaan, is het
wel zeker, dat dit in de praktijk niet te
realiseren is. Het zou ook niet juist zijn de
verschillende dorpskernen te bevriezen. Een
belangrijk argument van de burgemeesters
is, dat de flinke aanzet die de recreatie al
heeft in Kortgene en Kamperland een „wel
voorziene gemeenschap" in de nabijheid
nodig heeft.
Huizen bouwen dus. Want het is er goed
wonen in dit land, straks liggende tussen
twee grote watersportgebieden.
Wij zijn met de burgemeesters van me
ning dat Noord-Beveland straks een belang
rijke functie zal kunnen gaan vervullen in
het woonklimaat van midden-Zeeland.
20