het moet al zeer vroeg zijn geweest. Het
aldus verkregen zout werd niet alleen in
eigen land verhandeld, maar volgens getui
genis van oude zoutkooplieden ging men in
1259 met dit artikel reeds in Antwerpen
ter markt. Via Rijn en Maas was er boven
dien zouthandel met Keulen en Venlo. Als
stapelplaats speelde Dordrecht in dit ver
band een grote rol.
Later kwam ook de zuivering van uit Frank
rijk en Spanje aangevoerd grof zout tot
grote bloei. In het jaar 1493 kwam men zelfs
pakhuisruimte te kort voor de opslag van
zout. In die tijd verscheepte men ook veel
zout naar de landen om de Oostzee.
In de loop der jaren is ook de zoutnering
in Zierikzee niet voor rampen gespaard ge
bleven. Zo gingen er in het jaar 1526 niet
minder dan 77 zoutketen, alle rijkelijk van
zout voorzien, door brand verloren. Tijdens
het beleg door de Spanjaarden in 1575
gingen er nogmaals 60 zoutketen in vlammen
op.
De meeste zoutketen moeten buiten de
Zuidhavenpoort langs het water, gelegen
tussen die poort en het Sas, gestaan heb
ben. Daar moeten ook de zelkheuvels ge
legen hebben, bestaande uit de overblij
vende as en andere afvalprodukten.
De hierbij afgedrukte afbeelding is van een
schilderij, dat in 1745 door Cornelis Pronk
is vervaardigd naar het origineel en komt
voor in Vaderlandsche Historie, deel IV van
J. Wagenaar.
Hierop ziet men het gehele proces van de
zeinering afgebeeld, zoals de schilder het
oorspronkelijk in Zierikzee heeft vastge
legd.
Men ziet het derriesteken, het drogen, het
branden en het vervoer van de zelas naar
de zoutketen.
Mag men aan deze prent waarde hechten,
dan moeten de zoutketen ongeveer gestaan
hebben terplaatse waar thans de Scheeps-
timmerdijk ligt.
Mij werd verzekerd dat deze keten juist
aan de overzijde van die haven gestaan
moeten hebben. Wellicht ligt de waarheid
in het midden en stonden ze aan weers
zijden.
Door velerlei oorzaken geraakte de zout
nering van Zierikzee op het eind van de
16de en in het begin van de 17de eeuw
in verval.
Omstreeks het jaar 1644 waren er nog
ongeveer 40 pannen, in 1747 waren er nog
slechts 5 zoutketen in bedrijf, waarin met
9 pannen werd gestookt. Tenslotte was er in
1815 nog één zoutkeet over, die in het
begin van deze eeuw verdween en de laatste
nog in werking zijnde zoutziederij in Zee
land moet zijn geweest.
Over deze laatste zoutziederij in Zierik
zee las ik in het tijdschrift van de Neder-
landsche Maatschappij van Nijverheid over
het jaar 1864, dat deze onder de meest be
langrijke zoutziederijen een eerste plaats
innam. Er moet toen al een eerste stap naar
de mechanisatie zijn gedaan, want een
Zierikzeese fabriek leverde in dat jaar een
„stoomtuig" voor het in werking brengen
der pompen. Bovendien bleek het debiet
van deze zoutziederij opnieuw te zijn toe
genomen, daar de inslag in 1864 bedroeg
2.430.741 kilo tegen 1.734.420 kilo in 1863.
De uitslag was geklommen van 1.595.575 kilo
tot 1.990.475 kilo.
De zeikheuvels zijn in de 19e eeuw af
gegraven omdat de as een waardevolle
grondstof voor de glasfabrikage bleek te
zijn.
In 1864 was de afgeleverde hoeveelheid
zelkas minder, dan in de drie jaren daarvoor.
Dit werd toegeschreven aan de mindere bloei
der glasblazerijen. De in 1864 afgeleverde
hoeveelheid zelkas bedroeg nochtans 4387
lasten, waarvan de zuivere opbrengst
ƒ17115,30 was. Omstreeks het jaar 1870
moet de stad hiervoor nog jaarlijks een be
drag van plm. 15.000,ontvangen heb
ben.
Thans herinneren nog slechts enkele plaat
selijke benamingen zoals de Zoutkeetstraat,
de Zelke en de Zelkepolder aan de bloeiende
zouthandel van weleer.
Voor zover mij bekend werd de laatste
zoutziederij, die in het begin van deze eeuw
verdween, gedreven door de heer Crane. Hij
was afkomstig uit een geslacht van kooplui
en magistraten. Marinus Christianus de Cra
ne vestigde zich in de Franse tijd als koop
man in Zierikzee, van welke stad hij nader
hand burgemeester werd.
Ook het vaarwater Keeten ontleent zijn
naam aan de 7 zoutketen die voorheen op
de dijk bij het dorp Viane stonden.
Zoutnering in Brouwershaven.
In de 16de eeuw kwam de haringvisserij
in Brouwershaven tot grote bloei. Hierdoor
kwam ook de zoutnering tot ontwikkeling,
omdat voor het conserveren van de haring
veel zout nodig was.
Tijdens de Spaanse inval in 1575 gingen,
behalve 350 huizen, ook alle zoutketen in
vlammen op.
Vermoedelijk is de zoutnering daarna van
weinig betekenis meer geweest.
Zoutnering in Goes.
Ofschoon misschien wat minder omvang
rijk dan in Zierikzee, heeft de zoutnering in
Goes gedurende een lange reeks van jaren
toch een belangrijke plaats ingenomen. Ook
voor Goes valt niet te achterhalen wanneer
de zoutnering is begonnen, in de Bourgon
dische tijd schijnen de eerste berichten hier
over te zijn verschenen. In het jaar 1493
schijnen er al 40 zoutketen te hebben ge
staan. Oorspronkelijk werd ook hier het
zout verkregen uit de verbrande resten van
derrie. In de buurt van Goes was deze grond
stof desfijds in voldoende mate voorhanden,
maar na 1515, toen het uitmoeren voorgoed
verboden werd, schakelde men op andere
produktiemethoden over. Ook begon men
toen voor het verwarmen van de zoutpannen
turf van elders aan te voeren.
Het was vooral in de 15de en in de
eerste helft van de 16de eeuw dat de zout
handel toenam en vele zoutketen werden bij
gebouwd. Het verkregen zout werd vooral ge
bruikt voor het zouten van haring. Ook in
Goes schijnt in dit bedrijf veel vrouwenarbeid
te zijn voorgekomen. Vooral ter voorkoming
van brandgevaar werden door de stedelijke
overheid verschillende bepalingen gesteld.
Het gezuiverde zout werd, behalve in eigen
land, ook verhandeld naar Vlaanderen (o.a.
naar Doornik) en naar Keulen. De aldus ont
stane welvaart werd echter in de loop van de
16de eeuw bedreigd, omdat door stroom-
verlegging, verondieping en beschadiging
van de havenwerken door stormen, de
schepen met bestemming voor Goes om zout
te laden niet of slechts met veel moeite
konden binnenkomen.
Het gevolg hiervan was dat de schippers
naar andere havens voeren om zout te laden.
Omstreeks het jaar 1548 kwijnde de zout
handel om weer op te bloeien nadat een
nieuwe haven was gegraven, waardoor in
1551 de eerste schepen binnenvoeren.
Op 28 mei 1554 voltrok zich een nieuwe
ramp nadat in één van de zoutketen brand
was uitgebroken. Andere zoutketen en be
lendende meestoven vatten eveneens vlam.
Doordat de blusmiddelen onvoldoende waren,
ontstond een catastrofale brand, omdat de
met stro en riet afgedekte woonhuizen
eveneens in brand geraakten. Desondanks
schijnen er in Goes in het jaar 1558 nog
70 verschillende eigenaren met elk een of
meer zoutpannen te zijn geweest.
Tot op het eind van de 18de eeuw heeft
de zoutnering in Goes zich staande weten te
houden. Omstreeks het jaar 1750 waren er
nog slechts 27 zoutketen overgebleven. Dat
deze nog in vol bedrijf waren blijkt uit het
feit dat in 1794 nog 90 schepen turf uit
Friesland voor de zoutnering naar Goes
brachten. In dat jaar werden er nog 19.000
vaten zout gezuiverd. Omstreeks het jaar
1812 stonden er nog 16 zoutketen, die spoe
dig daarna werden afgebroken.
Lange tijd heeft het logement later
hotel ,,De Zoutkeet", de herinnering aan
deze voor Goes eens zo bloeiende tak van
bestaan levendig gehouden.
Zoutnering in Reimerswaal.
Zoals hiervoor reeds werd vermeld is de
zoutnering, eens de belangrijkste tak van
nijverheid in Reimerswaal, tevens een der oor
zaken geweest van haar ondergang in het
jaar 1530.
Het oudste bericht over de zoutnering
moet in 1407 geweest zijn. In het jaar 1491
kregen de zoutzieders pannelieden ge
noemd een uitvoerige ordonnantie over
wat ze wel en niet mochten doen. De beno
digde derrie werd eerst gestoken uit de zo
genaamde wilde moeren, die ten zuiden van
de stad lagen.
In het begin van de 16de eeuw werd er
ook klipzout gezuiverd. Dit ongezuiverde zout
werd met zeewaardige schepen uit Frank
rijk en Portugal naar Walcheren gebracht,
overgeladen in binnenschepen en door Ar-
nemuidse en Middelburgse schippers naar
Reimerswaal gebracht.
Nadat Reimerswaal in 1520 door branden
was geteisterd, waarbij ook veel zoutketen
verloren gingen, betekenden achtereenvol
gende stormrampen in de loop van de 16de
eeuw het einde van de eens zo bloeiende
zoutnering aldaar.
Zoutnering op Walcheren.
Op Walcheren was de zoutnering in hoofd
zaak gericht op Arnemuiden. Daarnaast is
er ook in Middelburg, Veere en Vlissingen
nog wat aktiviteit op dit gebied geweest,
maar lang niet in die mate als in Arnemui
den het geval was.
Het zoutzieden, ,,'t welk eene profijtelijke
negotie en van groote estime" wordt ge
noemd, is in Arnemuiden al vroeg een be
langrijke bestaansbron geweest. Aanvanke
lijk werd het zout ook hier uit derrie be
reid, doch later werd, dank zij de gunstige
ligging van Arnemuiden als havenplaats, veel
ruw zout uit Frankrijk, Spanje en Portugal
aangevoerd. Voor verwarming der pannen
moet er nadien turf zijn aangevoerd uit de
buurt van Roosendaal en uit de Tongerlosche
vannen. Om de zouthandel te steunen heeft
men in 1603 nog getracht vrijgesteld te
worden van de accijns op de turf uit Fries
land en Overijssel.
De meeste zoutketen stonden eertijds aan
de buitenkant van de dijk tussen de molen
en het Oude Veerhuis, waar vroeger het
veer over de Arne was. De daar aanwezige
weg heet dan ook nog Keetweg.
Het gezuiverde zout schijnt veel te zijn
gebruikt voor het zouten van vis, terwijl
ook vrij veel zout is vervoerd naar Antwer
pen en naar Keulen.
Tegenslagen en rampen hebben ook de
zoutnering van Arnemuiden van tijd tot tijd
grote slagen toegebracht.
11