naam of zoiets. Als u nou in plaats van
Viktor, Andries of Hans, Grutto, Kievit
of Kluut heette, dan zou u nog kunnen
denken van: hé, dat beest roept mij maar
dat is niet waarschijnlijk. Het vogeltje heet
Grutto en roept dat dan ook, de andere
heet Kievit en roept dat ook. Inderdaad
is het verleidelijk om te denken: Oh dat
beest is zo verrukt van zijn naam dat toen
hij of zij die naam kreeg, hij die zonder
ophouden is blijven roepen.
Dat zou echter een al te zeer vermen
selijken zijn van de vogels en hun gedrag,
vermoedelijk is het andersom. Dat beest
kreeg die naam omdat hij die riep. En zo is
het met de Kluut, de Grutto, de Tureluur en
de kievit. In letters uitbeelden wat de
vogel precies roept is onmogelijk. Vele
auteurs hebben het al gebrobeerd, maar
geen van hen is er goed in geslaagd om
de roep van de vogels op papier tot uit
drukking te brengen. Of vindt u tjuu-tjuu-
uu-uu voldoende om eventueel te kunnen
herkennen als afkomstig van de Tureluur.
Maar het is te proberen. Misschien zullen
sommigen onder u overweg kunnen met
nabootsing van vogelgeluiden in schrift.
Dan wil ik mij in dit artikel beperken
tot drie vogelsoorten. Later kan de vierde,
de Kievit, nog wel eens aan de beurt komen.
Nu denkt u misschien dat er heel zwaar
wichtige redenen zijn aan te voeren voor
het niet behandelen van juist de Kievit.
Het is best mogelijk dat er zulke redenen
zijn (al zou ik ze zo één, twee, drie
ook niet weten) maar het enige, uiterst
subjectieve, argument dat ik heb, is dat
die vogel, ik heb het aan het begin al ge
zegd, zo verdrietig roept. En het artikel
moet een wat vrolijk verhaal worden. Maar
af en toe zal ik de Kievit nog wel eens
noemen omdat hij broedbuurman en buur
vrouw is van de Grutto en de Tureluur.
De Kluut is in dit kleine gezelschap heel
apart. Hij zit liever op kale bodems met
de Scholekster en meeuwen als huurlieden.
Maar eerst de drie soorten waar wel over
gesproken dient te worden. Zo zal u, als
u leest over deze soorten en niet weet hoe
zij er precies uitzien dat wel eens willen
weten.
Dan kunt u beginnen met te letten op die
vogels die een lange snavel hebben en lange
poten. Alle andere, dus kort-snavelige en
kortpotige vallen af. Maar nu wordt het
moeilijk want er zijn nogal wat van die lang-
bekkige en langpotige beesten.
U moet dan vervolgens maar eens letten
op de vorm van die snavel. Is die krom
naar boven gebogen en die vogel dan ook
nog wit en zwart dan hebt u al gelijk één
van de drie soorten te pakken Dat zwart
met wit is vooral goed te zien bij het
vliegen. Roept hij of zij dan ook nog kuut...
kuut dan bent u er zeker, want dan ziet
u een Kluut. Nu blijven er nog twee over
en dat is wat moeilijker. Als ze roepen
dan bent u al een stuk op weg. U weet
het: klink het als tjuu-tjuu-uu-uu en dan
nogal veel en erg luidruchtig dan is het
de Tureluur. Hoort u grut-to grut-to dan
is er niets aan, natuurlijk is het dan een
Grutto. Maar met het verschijnen van dit
blad is de broedtijd al voorbij. De meeste
vogeis zulien dan wel niet meer zo luid
ruchtig zijn. Dan zullen andere kenmerken
ons moeten helpen.
Dan moet u eens beginnen om uit te
kijken naar stappende, voedselzoekende vo
gels. Dan wordt het minder moeilijk want als
u dan een vogel ziet met een lange, donker
rood getinte snavel en lange rode poten
dan is het bijna zeker een Tureluur. Het
lichaam van het dier moet dan ook nog
grijsbruin zijn met strepen en vlekken.
De Grutto loopt ook op lange poten, maar
die hebben een meer onbestemder kleur.
Wat wel mooi te zien !is bij zo'n voedselzoe
kende Grutto is zijn roestbruine hals en
borst. Zelfs op 75 meter kan je dat goed
zien. Het is ook goed te zien dat het een
veel groter dier is dan de Tureluur.
Maar omdat een vogel ook geschapen is
om te kunnen vliegen moet u hem ook her
kennen kunnen tijdens het vliegen. De Grutto
is dan dankzij die bruinrode borst al rede
lijk gemakkelijk te zien, maar heel karak
teristiek is dan de staart en de vleugels.
Die vertonen aan de onderzijde een karak
teristieke wit-donkere streping. De Ture
luur is niet zo mooi te herkennen al Kluut
en Grutto. Zijn rode poten en donkerrode
snavel blijven karakteristiek, maar bij goed
kijken (en probeer dat altijd zo te doen
dat je het met het zonlicht meekijkt) zie
je een witte rug en stuit.
Alle drie zijn het zomergasten. Zij arri
veren dus in vroege voorjaar uit het zui
den en komen bij ons broeden. In de
zomer, soms al eind juli vertrekken zij
weer naar hun winterkwartieren die diep in
Afrika kunnen liggen. Over het preciese
moment van aankomst en vertrek kan niet
veel met zekerheid worden gezegd. Dat
hangt van veel faktoren af, maar algemeen
wordt wel aangenomen dat de daglengte
een faktor van betekenis is.
Met behulp van ringen van onder andere
jonge vogels, is men er achter kunnen ko
men waar de vogels heengaan en hoe zij
daar komen. Zo is langzaam maar zeker be
kend geworden dat de Kluten overwinteren
in de zout- en alkalimeren van het oost-Afri
kaanse Riftdal, waar troepen van ongeveer
30.000 individuen zijn waargenomen.
Ook in Zuid-Afrika is de vogel bekend,
maar men weet niet zeker of dit ook west-
Europeese vogels zijn. In Engeland is het
een schaarse broedvogel, want daar is hij
in de negentiende eeuw uitgeroeid. Nu
zijn vanuit Ierland weer nieuwe pogingen
waargenomen die vooral aan de oostkust
redelijk geslaagd genoemd kunnen worden.
Het deltagebied is vanouds een bekend
Klutengebied. Was het niet de Plaat van
Scheelhoek op Goeree-Overflakee waar ja
renlang de grootste Klutenbroedkolonie van
west-Europa te vinden was. Dat het delta
gebied zo'n goed Klutengebied is, is ook
wel begrijpelijk. Hij broedt graag op kale
of ijl-begroeide strandweiden. Ook de oevers
van zoute brakwaterplassen zijn voor deze
soort favoriet. Zij voeden zich daar met
kleine kreeftachtigen en andere kleine wa
terdiertjes, die door maaiende bewegingen
van de gebogen snavel worden gevangen in
ondiepe, modderige plassen.
Naar de mening van de heer W. Wolf
(Delta-instituut te Yerseke) is het niet nodig
dat de Kluut brak of zout water in zijn
omgeving heeft. Hij gelooft dat een kornbi-
natie van modderige bodem, ondiep water
en voedselrijkdom als belangrijkste bio-
toopeisen gelden. Inderdaad is het opmer
kelijk dat de Kluut vaak voorkomt op opge
spoten terreinen rondom de grote steden en
in pas drooggevallen polders. Beide ge
bieden zijn echter maar tijdelijk geschikt
als broedgebied. Of omdat zij bebouwd
worden of omdat zij te snel overdekt worden
met hogere planten.
Het is natuurlijk wei zo dat bovenge
noemde faktoren juist aan de kust aanwezig
zijn, reden waarom men de kust en haar
zilte karakter als onontbeerlijk zag voor
de Kluut.
Bij tellingen in het gehele Deltagebied
heeft men in het voorjaar van 1967 ruim
1300 nesten geteld. Op de reservaten van
de Stichting ,,De Beer" in het Veerse meer
hebben de volgende aantallen gebroed:
1967 120 paar;
1968 135 paar;
1969 100 paar.
De Tureluur overwintert overwegend aan
de kusten van de Middellandse Zee, maar
ook in de Soedan en langs de kusten van de
Rode Zee. Het gebeurt echter herhaaldelijk
dat men overwinterende Tureluurs aantreft,
speciaal op de Waddeneilanden.
In de tweede helft van maart komt de
Tureluur weer terug op zijn broedplaatsen.
Deze worden getypeerd als natuurlijke of
kunstmatige weiden, vaak aan de natte kant,
zoute kustweiden en oeverweiden langs ri
vieren en aan zoete plassen. Daar voedt
deze kleine driftkop zich met kleine in-
sekten die hij tussen het gras wegpikt of
met in de modder gevangen dieren zoals
wormen en slakken. Ook in ondiep water
wordt gevist naar visbroed en slakjes. Het
nest bevindt zich tussen graspollen of in
jonge duindoornstruiken. Het is vaak aan de
bovenkant als met een koepel overdekt
zodat de vogel er aan de zijkant inkomt.
Het vrouwtje legt daar 4 eieren, elke dag
1; zowel het mannetje als het vrouwtje broe
den, maar het vrouwtje heeft het nest
gemaakt. Na ruim 3 weken is het broeden
gebeurd. Vaak trekken de vogels al eind
juli weg. Lang na deze tijd blijven nog
noordelijker broedvogels doorkomen.
Op de reservaten in het Veerse meer heb
ben gebroed:
1967 25 paar;
1968 33 paar;
1969 40 paar.
Tenslotte nog de laatste van dit hoog-
benige drietal: de Grutto.
De Grutto overwintert in subtropische en
tropische gebieden van de Middellandse Zee
en Afrika. Ook overwintert hij regelmatig
in West-Europa. Het is een soort die voor
al in Midden-Europa snel achteruit gaat door
ontginning van broedgebieden.
Een Grutto voelt zich het best thuis in
vochtige en soms zelfs droge weiden met
hoog gras en een zachte bodem. Ook de
grazige weiden aan meren en plassen als
mede standweiden worden niet versmaad.
Het nest bevindt zich daar op de grond en
is nogal eenvoudig aangekleed. Voor zijn
voedsel is de Grutto minder aangewezen op
water als de Tureluur en de Kluut. Hij ge
bruikt zijn lange snavel om in de weke
bodem naar slakjes, insekten en wormen te
zoeken. Ook uit het gras zelf wordt nogal
eens wat opgenomen.
De Grutto is in Nederland een algemene
broedvogel die echter wel bedreigd wordt
door de verlaging van de grondwaterstand
ten behoeve van de landbouw en vaak te
vroegtijdig maaien van de goede hooi»
weiden.
Op de broedgebieden in de reservaten in
het Veerse meer hebben gebroed:
1967
1968 5 paar;
1969 1 1 paar.
Dit is dus een kort overzicht van drie
soorten broedvogels van het Veerse meer.
Duidelijk is dat zij wat de keuze van hun
broedplaatsen betreft overeenkomst vertonen.
Het zijn bodembroeders die hun voedsel op
een gespecialiseerde manier moeten vangen.
Vandaar hun lange snavel en hun lange poten.
De Grutto is de soort die nog het meest
de voorkeur geeft aan drogere omgeving,
met een al behoorlijk ontwikkelde vegeta
tie. Dat blijkt ook wel uit het bovenstaande
broedoverzicht. Met het tot ontwikkeling
komen van de grasmat nemen ook de Grut
to's toe. Omgekeerd zal de Kluut wel wat
afnemen. Zijn geliefde broedbiotoop zal wel
verdwijnen in het Veerse meer. Maar als
gevolg van de wisseling van de zomer-
stand en de winterstand zal dat verdwij
nen maar langzaam gaan. En dat behoeft
niemand te spijten.
Voorlopig zullen alle drie soorten samen
met hun huurlieden zoals kieviten en Stern
soorten nog wel te zien en natuurlijk te ho
ren blijven in het Veerse meer.
21