dag veel Oranjegezinde boeren in de stad
waren, dat op grote schaal plunderingen en
vernielingen in huizen van Patriotten plaats
vonden.
Gebeurtenissen tijdens en na de Franse
overheersing.
Op 3 februari 1795 capituleerde Zeeland
en begon ook voor Goes de Franse over
heersing. Op 1 augustus 1809 landden 2000
man Engelse troepen tussen Wemeldinge en
Kattendijke, waarna ze hun hoofdkwartier
in Goes vestigden en het gemeentebestuur
zich onder hun bescherming stelde. De
vreugde duurde maar kort, want na de af
tocht der Engelsen werd Zeeland bij Frank
rijk ingelijfd.
Tijdens de bevrijdingsdagen op het einde
van het jaar 1813 vertrok het Franse garni
zoen uit Goes naar Bath en durfden de
overige Fransen er niet langer te blijven.
J. H. Verschoor, lid van de raad van het
arrondissement en burgemeester van Nisse
nam het bestuur over Zuid-Beveland in han
den en met de commissaris der nationale
garde Clement en de burgemeester van Goes,
Van de Spiegel, sloot hij zich bij Nederland
aan. Ook Goes werd van een Franse weer
een Nederlandse stad.
Bekende Goese familienamen.
Bekende regentenfamilies uit het verleden
zijn onder meer de Eversdijks, de Keetlaers,
de Van Westerwijks en de Smalleganges.
Ook het geslacht Ossewaarde speelde al
vroeg belangrijke rollen.
Bijzondere bekendheid genoot voorts Jan
Antonisz., beter bekend als Antonides Jo
annes van der Goes. Alhoewel in Goes ge
boren, woonde hij er slechts kort. Hij stu
deerde medicijnen en werd naderhand een
bekende dichter. Ook Albrecht Joachimi
werd in 1560 in Goes geboren. Hij was se
cretaris en pensionaris van zijn geboorte
stad en later jarenlang gezant in Londen.
De bekende predikant Bernardus Smijtegeld
werd in 1665 eveneens in Goes geboren.
Een zeer bekende Goesenaar was ook
Jacob Valcke, die er omstreeks 1540 werd
geboren. Hij was ook secretaris en pen
sionaris van Goes, werd later Thésaurier
van Zeeland en was mede-oprichter van de
Oost-Indische Compagnie.
Bekende bestuurders van Goes waren
eveneens Boudewijn de Witte (17de eeuw)
en Laurens Pieter van der Spiegel. (18de
eeuw).
In de 19de eeuw traden in Goes vooral
de families De Witt - Hamer, Kakebeeke en
Pilaar op de voorgrond. De Goese De Witt -
Hamers stamden af van een Vlissingse apo
theker, wiens zoon Jan Gerard (1767 - 1850)
zich als jurist in Goes vestigde. De Van de
Puttes daarentegen stamden af van Herman
van de Putte uit Dordrecht, die in 1622 in
Middelburg het poortersrecht verkreeg. Een
van zijn nakomelingen. Joh. Fransen van de
Putte (1798-1875) vestigde zich in Goes.
Het geslacht Lenshoek moet uit de Bom-
melerwaard afkomstig zijn. Vanaf het einde
van de 18e eeuw wonen zij in Zeeland.
De Kakebeekes zijn vanouds een Zuid-
Bevelands geslacht en ook de Pilaars woon
den in de 18e eeuw al in Goes.
De Goese Duvekots stammen af van Lau
rens Duvekot (1802- 1860), een landbouwer
uit Domburg, die zich in 1847 met zijn gezin
van acht kinderen in Goes vestigde, In 1907
werd de graanhandel Duvekot opgericht.
Bekende en veel voorkomende familie
namen uit de 19de en 20ste eeuw zijn
tenslotte nog Bruël, De Jonge, Schrijver, De
Dreu, Adriaanse, Sinke, De Witte en Zwar-
tepoorte. Deze opsomming is echter bij
lange na niet volledig.
Goes op het einde van de vorige eeuw.
De bekende Belgische schrijver Charles
de Coster, die in 1872 samen met een vriend
een voettocht door Zeeland maakte, schreef
naderhand over Goes in minder vleiende be
woordingen. ,,Goes", zo schreef hij onder
meer, ,,is een lelijke troosteloze stad. Een
lantaarn op een bezemsteel doet alsof hij
het nachtelijk plein (de grote markt?) ver
licht. Een pracht van een gotische kerk uit
de 15e eeuw wordt zo door de huizen ver
drukt dat men er alleen de ingang en de
toren van ziet." Even verder in zijn verhaal
schrijft De Coster over ,,de zwarte straten
van Goes" en over het plein", dat er even
somber uitzag als de rest. Voorts vertelt hij
nog over het slot Oostende, „een herberg
voor boeren en vrachtrijders" en heeft hij
het over de moerbezie-boom die volgens de
overlevering in 1421, toen .Jacoba onder zijn
lover zat, al 200 jaren oud geweest moet
zijn. De Coster trekt dit in twijfel „maar",
zo schrijft hij verder, „de plaatselijke tra
ditie is beledigd als men dit durft betwijfe
len". Nee. over Goes en zijn bewoners
schreef De Coster maar in mineur, Mogelijk
was het weer tijdens zijn bezoek wat aan
de sombere kant of had hij kiespijn. Enige
jaren later liet de heer F. Nagtglas een an
der geluid horen toen hij een beschrijving
gaf van Goes „op 'n mooien diesendag-
mergen". Bij het lezen van zijn verhaal trekt
het gehele marktgebeuren uit die tijd aan
ons voorbij. Zo vertelt hij dat de knechten
van de uitspanningen bij de vroegere poorten
al gereed stonden om de teugels aan te
nemen als tegen 9 uur de huifwagentjes, de
toen reeds ouderwetse chaisen, kireboes,
kalessen. barouchetten en beladen vracht
wagens kwamen aanrijden. Ook ezelwagens
en hondenkarren waren in die tijd nog nor
male vervoermiddelen. Daarna beschreef
Nagtglas het gehele marktgebeuren. De
kleurige boeren en boerinnen, de kramen, de
kooplui en de overvolle herbergen en koffie
huizen beschreef hij zodanig, dat we alles
bijna bewust meemaken.
In die jaren was de markt kort na de mid
dag reeds afgelopen. De wagens reden dan
weer naar huis, de in de winkels overhoop
gehaalde boel werd weer „opgereed", de
geldladen werden leeg gemaakt en geteld,
waarna het stadje weer even stil werd als
voor het marktgebeuren.
Verbindingen met „de buitenwereld"
Bij gebrek aan verbindingen te land, on
derhield Goes al vroeg contact met de bui
tenwereld via de bestaande natuurlijke wa
terwegen, Naarmate het Zuid-Bevelandse
land echter door inpoldering en kolonisatie
groeide, ontstonden verbindingen te land met
de inmiddels ontstane en zich verder uit
breidende woonkernen. Via de aanwezige
poorten verliet men Goes of kwam men er
binnen. Op deze poorten sloten de eerste
buitenwegen aan. Uiteraard waren deze
eerste wegverbindingen erg primitief en niet
verhard en lagen ze veelal op de kruinen van
de dijken. Nadien werden er wegen door het
polderland aangelegd, noodzakelijk om be
paalde dorpen te ontsluiten.
Reeds in de 13de eeuw was er op Zuid-
Beveland al een gehucht dat Gowech (Gha-
weghe) werd genoemd, In die tijd was daar
dus al een weg „om over te gaan".
Omstreeks het midden van de 16e eeuw
zijn er vanaf Goes zelfs nog twee schuit
vaarten gegraven. De ene liep van buiten
de Ganzenpoort naar Kloetinge en de andere
over 's Heer Abtskerke tot in de buurt van
Nisse. De vaarten voldeden zo goed, dat
men zelfs overwoog om ook andere laag ge
legen streken op deze wijze met de stad in
verbinding te brengen. Toch zijn deze plan
nen niet doorgegaan.
Uiteraard waren de eerste klei- en zand
wegen vooral in de winter vrijwel niet met
voertuigen te berijden en was men dan
voornamelijk aangewezen op verkeer te voet
of hoogstens te paard.
Met de aanleg van goede zand- en straat
wegen schijnt men omstreeks 1650 te zijn be
gonnen, waardoor de vaarten hun betekenis
als trekvaart verloren.
De wegverbinding vanaf Goes met het
Ujtg.F.Sandijik,
örcpte Markt
19