Wind in de zeilen.
Het zou in het kader van dit artikel te
ver voeren de scheepvaart in Veersegat en
Zandkreek te beschrijven van de vroegste
tijden af, gesteld, dat hierover voldoende
gegevens voorhanden zouden zijn. Ik zal me
daarom beperken tot de tijd dat ik in mijn
jonge jaren de zeilende binnenscheepvaart
nog bewust heb meegemaakt.
In die tijd vond de afvoer van de land
bouwproducten van de overwegend agra
rische gebieden aan weerszijden van Zand
kreek en Veersegat uitsluitend per schip
plaats. Dit was eveneens het geval met de
aanvoer van grind en steenslag voor de we
gen en materialen voor de huizenbouw. Ook
de steenkolen werden per schip aangevoerd
en in de nazomer was het turfschip een be
kende verschijning in die contreien.
Zowel langs de kust van Noord-Beveland
als langs de overige kusten lagen tijhaventjes
waar de schippers hun goederen kwamen los
sen of laden. De meeste van deze haventjes
bestaan in feite nog wel, maar van de drukte
die het scheepvaartverkeer vroeger mee
bracht is vrijwel niets meer overgebleven.
Zo had b.v. Kats zijn haven, evenals Kort-
gene, Geersdijk, de Spieringpolder en Kam
perland. Dan was er de stadshaven van
Veere, het kanaal door Walcheren dat de
scheepvaart van en naar Arnemuiden, Mid
delburg, Souburg, Vlissingen en west
Zeeuws Vlaanderen opnam en tenslotte
waren er dan nog tijhaventjes aan de Piet
en bij het veer van Wolphaartsdijk.
De grote tjalken waren meestal op Gro
ningse werven gebouwd. In de kleinere ha
vens trof men meestal de kleinere tjalken
aan. Men noemde ze jachten, een begrip dat
vroeger een veel ruimere betekenis had dan
een snelle zeiler. De grootste klippers hadden
zelfs twee masten waarbij de tweede mast
juist vóór de roef was geplaatst. Vooral
tijdens de bietencampagne voeren veel van
deze schepen tussen de suikerfabriek in
Bergen op Zoom en de diverse tijhavens
vice versa.
Ondanks de sierlijke lijnen en de snel
heid van het klipperschip heeft de zeilende
tjalk toch steeds mijn hart gestolen, een ge
negenheid die ik destijds overigens met veel
waterkanters moest delen. Natuurlijk maak
ten we daarbij onbewust de fout de schip
per met zijn tjalk te veel te romantiseren.
De man stond in weer en wind onbeschut
aan zijn roer en de praktijk van zijn leven
zal er echt wel anders hebben uitgezien dan
wij waibewoners veronderstelden. Des
alniettemin was de tjalk een fraai schip om
onder zeil te zien. Vooral de grotere tjalken
hadden iets statigs en een mooi getuigde
tjalk met zijn lange kronkelende wimpel bo
ven de zeilenmassa uitstekend was een lust
voor het oog. Zo verging het destijds ook
de dichter Jan Prins toen hij schreef: ,,De
tjalken schieten aan tussen de smalle dijken
en vullen 't glad kanaai met driftig schuim-
gedruis, totdat ze met een vaart de lange
zeilen strijken en glijdend binnengaan in 't
veilig vlak der sluis".
Haven - Kurtg-eue
Zoals gezegd bestond, vóórdat de mo
torboot zijn intrede deed, de vloot van bin
nenschepen overwegend uit zeilschepen, een
enkele stoomboot daargelaten. Zo werd in
Middelburg reeds in 1825 een stoomboot-
dienst op Rotterdam geopend, die ruim
120 jaren oleef bestaan. De stoomboten trof
men destijds overwegend in de beurtvaart
aan. Zo zullen b.v. velen zich de Annie"
en de ,,Valk" herinneren, die beide even
eens op Rotterdam voeren. De kortere ver
bindingen werden per zeilend beurtschip
onderhouden. Veel plaatsen hadden hun ei
gen beurtschipper. De andere schippers die
men ook in het Veersegat of de Zandkreek
kon tegenkomen, waren de zgn. wilde schip
pers die in de vrije vaart hun broodwin
ning vonden.
Tussen 1910 en 1920 bestond de vloot van
zeilende binnenvaartschepen uit zgn. klip
pers en tjalken. Van deze typen was de
klipper zonder twijfel de sierlijkste. De klip
per was voor die tijd een modern schip en
nu. Het waren vaak prachtig onderhouden
scheepjes die aardappelen naar de grote
steden vervoerden.
Rond de twintiger jaren begon de afta
keling van de zeilende binnenvaartschepen,
ook op en langs het Veersegat en de Zand
kreek. Een tussenoplossing met opduwer of
zijschroef kon dit proces toch niet meer
stuiten.
Na de tweede wereldoorlog werd het in
de kleine tijhavens, steeds stiller. Het vracht
verkeer over de wegen nam toe ten koste
van het vervoer met het kleinere schip. Het
was dus niet de afsluiting van Veersegat
en Zandkreek die deze aktiviteiten deed
verdwijnen. De kleine scheepvaart, die ook
niet snel genoeg meer was, had zichzelf
overleefd.
Ik herinner me nog de laatste tjalk, die als
zeilend vrachtschip zonder motorvermogen
in de herfst van 1956 over de Zandkreek en
het Veersegat naar Middelburg voer om daar
zijn lading te lossen. Het was de Broeder
trouw uit Rotterdam schipper Kalle
in 1898 in Groningen gebouwd. Schipper
Kalle, die zijn zeiltjalk langer dan 40 jaar
was trouw gebleven, maakte zijn laatste reis.
Hij werd aan boord ziek en overleed begin
december 1956 in het ziekenhuis te Middel
burg. Op het eind van dat jaar verliet de
Broedertrouw de Turfkade in Middelburg. Het
werd daarmee ook zijn laatste reis en wel
licht wat overdreven of sentimenteel zou
men het fatijnse gezegde kunnen aan
halen: Sic transit gloria mundi (zo vergaat
de roem der wereld).
Bebakening en verrichting.
Het laat zich verstaan dat ook vroeger in
een getijdengebied vaak wijzigingen in de
vaargeulen optraden, die de scheepvaart wel
eens in moeilijkheden konden brengen. Van
verlichting was trouwens vroeger nog geen
sprake en nachtvaart was er dus niet bij,
tenzij men het bij volle maan wilde pro
beren.
Toch bestonden er in de 17e eeuw al zgn.
bakenaars, lieden, die met bolbakens, blezen
of tonnen de vaarwegen tussen de platen
en droogten aangaven. Ze trokken loon al
naar gelang de grootte der schepen waar
voor ze bakenen moesten. Iedere bakenaar
werd een bepaald traject toegewezen. Zo
was er een traject voor de Zandkreek dat
liep van het Arnemuider Gat tot ,,het einde
van Kats".
In de vorige eeuw nam het Rijk de beton
ning en de verdere aanduiding der water
wegen voor zijn rekening.
De schepen van de Oosterschelde of
de Noordzee het Veersegat aanliepen, wer
den in het donker „geleid" door een petro-
leumlantaarn, die op het oude fort de Haak
brandde. Daar heeft trouwens ook jaren
lang een seinmast van de stormwaarschu-
wingsdienst gestaan.
Op het eind van de vorige eeuw zijn
zowel bij Wulpenburg als aan de ingang
van de Zandkreek op de dijk van de Oost-
Bevelandpolder (de Slurf) gietijzeren licht-
opstanden geplaatst. Het licht van Wulpen
burg staat er nog steeds, compleet met de
naam van de leverancier erop: ,,G. J. Wis-
11
NBr