De vogels bij Veere
In de Veerse Meer Gids van september
1969 heb ik aan 't slot van m'n artikeltje,
dat de ontwikkeling van de flora langs de
oever en op de ex-zeedijk tussen Veere en
het dorp Vrouwenpolder behandelde, be
loofd t.z.t. ook eens iets te vertellen over de
vogels en de insekten die hier voorkomen.
En daar belofte schuld maakt haast ik mij
deze thans in te lossen, zij het dan dat de
vlinders e.a. soorten tot een volgende keer
moeten wachten.
Broedvogeis.
Zodra de sluiting van het Veersegat
met een stevige dam en dooriaatcai-
sons in de lente van 1961 een feit was,
en het oevergedeelte droog viel, kwamen hier
vrij snel vogels broeden. In de loop der jaren
toen blijkbaar het biotoop gunstiger werd
kwamen er allengs meer soorten bij; zo zelfs
dat de Koninklijke Nederlandse Natuurhisto
rische Vereniging CK.N.N.V.) in het voorjaar
van 1969 toestemming kreeg er ter bescher
ming van de fauna en flora borden te
plaatsen waaruit duidelijk bleek dat het
betreden van dit gebied van maart tot juli
minder gewenst is. Vooral de broedvogeis
hebben er profijt van! De zo broodnodige
factor: rust is immers van zeer groot belang
voor het al of niet slagen van de broedsels.
Op dit kleine stukje buitendijks gebied
dat slechts enkele hectaren groot is, brachten
een naar verhouding flink aantal soorten hun
jongen groot, waaronder de voor Zeeland
vrij zeldzame Bontbekplevieren.
Verder kwamen er Kluten, Kievitten,
Strandplevieren en Veldleeuweriken tot
broeden, alsmede wilde Eenden, Graspiepers,
veel Tureluren en een paar Knobbelzwanen.
Vanaf de hoge zeedijk (rijweg Veere
Vrouwenpolder) is het doen en laten van de
dieren zeer goed te volgen en menig toerist
heeft daar even gepauseerd om naar het
bonte goedje onder zich te kijken, al dan
niet voorzien van een bijtrekkend" objectief.
Menige vogel is met een telelens hier ge
schoten" en dat is Immers vele malen beter
dan met een vuurwapen
Toch zijn er helaas altijd nog „dieren
vrienden" die zonodig het gebied willen
binnendringen. Alsof de vogels „weten" dat
het in 't broedseizoen verboden is, komen
zij als één man (lees: vogel) op de wieken
en vliegen hen bij wijze van spreken in de
haren.
Met name Kieften en Kluten zijn als zij jon
gen of eieren hebben beslist niet voor de
poes en duiken onophoudelijk neer wat met
veel geroep gepaard gaat. En niet te ver
geten Tureluurs die kunnen zich zó driftig
maken dat de ongewenste gast er letterlijk
„tureluurs" van wordt zodat 't hem of haar
duidelijk wordt waar die uitdrukking van
daan komtDoor hun onophoudelijk
„tu-tu-tu-tu-tu" gekrijs waarbij ze óf boven
het gevaar blijven hangen, onderwij! druk
klapwiekend met hun spitse vleugels, óf op
een paaltje staan te knikken en te schelden,
alarmeren ze de gehele omgeving, net zolang
tot 't sein „alles veilig" gegeven kan worden
en dat mag er óók zijn!
Maar voor de mens is uiteindelijk niets
veilig. Vandaar dus de beschermende bord
jes.
In de rietkraag die zich aan de voet van
de dijk bijzonder fraai aan het ontwikkelen
is hebben zich de eerste pioniers onder de
zangertjes gevestigd zoals Rietgorzen en
rietzangers. Ongetwijfeld zullen de Kara-
kieten volgen en met hun vrolijk gezang
nog meer „kleur" aan bedoeld terrein geven.
Zolang de gifspuit en de bijl er maar
buiten blijven kan het hier ieder jaar mooier
worden. Een natuurlijker ontwikkeling doet
zich vrijwel nergens voor, vandaar dat het
een letterlijk en figuurlijk schoolvoorbeeld
is hoe het Veersemeer-gebied zou geworden
zijn heel ruig want er groeien ook al
brandnetels en manshoge, door de vogels
gezaaide, duindoorns zonder de miljoe
nenhulp van de regering en zonder de intense
inzet van staatsbosbeheer, het Veersemeer-
bestuur en de dienst der domeinen.
Daar smaken verschillen, zal de één het
mooi de ander het lelijk vinden, doch hoe
men het ook bekijkt interessant is het in
ieder geval. Het is mij bekend dat velen
met grote belangstelling de verdere ont
wikkeling volgen. Regelmatig worden vogels
vanaf de dijk geteld en als de jongen een-
maai vliegvlug zijn en de zomerbloemen in
bloei zijn gekomen worden de planten en de
daarop voorkomende insekten onder de loep
genomen.
Bij de inrichting van het Grevelingenbek-
ken en over een aantal jaren van het Zeeuwse
meer is het wellicht aan te bevelen eveneens
dergelijke ruige overgeschoten hoekjes aan
de natuur over te laten. Een tweede voor
beeld is b.v. het prachtige aardbeieneiland,
even ten noorden van het „Zilveren Schor"
waarop zich al flinke struiken hebben ont
wikkeld met een onderlaag van riet en
kruiden die hier eveneens spontaan zijn ge
kiemd: de zaden zijn aangevoerd door de
wind, het water, ende vogels.
Trekvogels.
Terug echter naar de dijk bij Veere. Het
spreekt vanzelf dat niet alleen in het voor
jaar hier relatief veel gevogelte aanwezig
is. In de zomer komen op doortrek hier tal
rijke Grutto's, Wulpen, Plevieren, Kemp
haantjes, blauwe Reigers, Waterhoentjes en
Watersnippen even rusten en fourageren,
evenals Visdiefjes en Dwergsterns.
In de winter: Futen, Pijlstaarteenden, Do-
daars, Kuifeenden en de bijzondere Ijseen
den, alsmede Bergeenden. Doch de aller
merkwaardigste gast is de ook in de overige
landen van West- en Midden-Europa zéér
zeldzame kleine Zilverreiger die hier in ver
schillende zomers is gezien. Een schitterend
sneeuwwit dier met sierlijke afhangende
schouder- en kuifveren. Op zijn lange stelten
waadt de Zilverreiger statig door de on
diepe kreek of langs de oever van het meer.
Zijn knalgele tenen blinken dan heel even in
de zon voordat de poot in 't water verdwijnt,
waarna even later de andere weer boven
Knobbelzwaan met kroost
14