10 jaar vogelreservaten in het Veerse meer Toen 10 jaar geleden het Veersegat werd gesloten betekende dit een plotselinge „schok" voor de milieu-omstandigheden in het Veerse meer. De belangrijkste, verdwij nende faktor was het getij, maar ook van groot belang voor de toekomst zou het peil van de nieuwe, nu min of meer constante waterspiegel zijn. Het water werd gestabi liseerd op ca. 1.25 meter onder de voor malige vloedstand. Dit had tot gevolg dat het bovendste deel van de getijzöne, be staande uit kale slik, zand- en schelpvlakten permanent droog kwam te vallen. Het was al vroeg duidelijk dat deze voor een groot aantal bijzondere vogelsoorten, ideale toestand niet lang zou blijven. Er varingen op kleinere schaal, eveneens in het Deltagebied, hadden dat al duidelijk gemaakt. Zo kon men verwachten dat plan tensoorten als riet, wilg, wilgeroosje en duindoorn deze kale vlakten in een snel tempo zouden gaan veroveren. Dat zou weer zijn weerslag hebben op de beschermens- waardige broedvogels, zoals visdiefjes, dwergsterns en kluten. Daarvoor in de plaats kon men soorten verwachten als kneu, merel, houtduif, dus soorten van parken, tuinen en plantsoenen. Met deze te verwachten ontwikkeling voor ogen besloot het bestuur van de Stich ting „Natuurmonument De Beer", die op 1 januari 1964 buitendijkse terreinen in het Veerse meer in beheer kreeg, maatregelen te treffen die deze verruiging zouden moeten tegengaan. Zo werden schapen ingescha keld die de jonge planten moesten afgrazen en bovendien werd een deel van de Middel platen ingezaaid met een geschikt gras mengsel. In de loop van de jaren hebben de natuur terreinen zich ontwikkeld tot natuurlijk aan doend, gevarieerde graslanden, met een vrij rijke vegetatie. Later werd ook het ooste lijk deel van het Middelplatencomplex in de beweiding betrokken. De opslag van de reeds genoemde en on gewenste verruigingsplanten was hier echter al zo ver gevorderd, dat met handkracht vooral de talloze wilgenstruiken zijn ver wijderd. Immers, zij zouden door de schapen niet meer gegeten worden. Buiten de beweiding moesten de eigen lijke Middelplaten gehouden worden. Door hun geïsoleerde ligging en de afwezigheid van drinkbaar water was het onmogelijk om hier schapen te houden. Hier hadden de „pro'bleemplanten" vrij spel. Met name de wilgeroosjes en de duin doorns hebben zich hier sterk ontwikkeld en grote stukken van het westelijk eiland zijn dan ook al bedekt door deze twee soor ten. Het riet is hier a! in een vroeg stadium eveneens met wortel en tak uitgetrokken. Opmerkelijk is dat op de beide eilanden de Akkerdistel zo goed als geheel afwezig is, in tegenstelling tot de rest van het reser vaat waar deze plant, die als voedsel plant voor de schapen ongeschikt blijkt te zijn, bestreden moet worden door bespui tingen vanuit vliegtuigen. Deze maatregel, door de natuurbescherming met lede ogen bezien, 'is verplicht volgens de provinciale distelverordening. Het gevolg van dit alles is dat de Mid delplaten een rijke verscheidenheid aan vogels te zien geven, zowel in de zomer als in de andere jaargetijden. Deze ver scheidenheid is echter niet, of beter nog niet te beschouwen als de bruto uitkomst van een soort natuurlijk evenwicht. Afgezien van de vraag wat daar dan nauwkeurig onder verstaan dient te worden, moet men konstateren dat zo'n natuurlijk evenwicht er nog steeds niet is. Het is een zware opgaaf voor de natuur bescherming om naar een optimale toe stand te streven in een gebied waar zulke zware ingrepen op het milieu zijn gedaan. Het antwoord zal gezocht moeten worden in beheersmaatregelen die aan het terrein zo groot mogelijke differentiatie geven, zon der dat deze maatregelen in strijd zijn met de eigenschappen van het terrein en het landschap. Vermoedelijk, en het bewijs daar voor is nooit voor 100 te geven, zal be weiding de belangrijkste van de te nemen maatregelen zijn. Het Veerse meer vormt daarom ook een belangrijk proefgebied voor de natuurbe scherming in het Deltagebied. Met de er varingen die hier zijn opgedaan moeten in de Grevelingen en het Oosterscheldegebied reservaten worden ingericht. In het voorgaande is nog weinig mede gedeeld over de Goudplaat. De situatie heeft zich hier op een andere manier kunnen ontwikkelen als op de Middelplaten, hoe wel de bedreigingen wel gelijk zijn. Maar de arme bodem heeft een snelle ontwik keling van de vegetatie in de weg ge staan. In het westen van het reservaat vindt men nog een kaalgestoven schelpvlakte. Aan de zuidkant, dus aan de punt, be vindt zich een ondiepe baai achter de beschutting van de basalten dam. In de daartussen gelegen gebieden waar sedert enkele jaren de kokmeeuwen broeden breidt zich in een hoog tempo een zwaar begroeide vlakte uit van wilgeroosjes, duindoorns en duinstruisriet. Naar het noorden en het westen, dus in de richting van de kale schelpenvlakte, worden wilgeroosje en duin doorn volledig vervangen door Akkerdistel en het bedriegelijke ijle Canadese fijnstraal, waardoor het totale oppervlak van de Goud plaat begroeid dreigt te geraken. Wanneer we op deze processen, die be trekking hebben op de bodem en de plan tengroei de ontwikkeling van de vogelstand projecteren, dan zien wij het volgende: De vogels van de lage en ijle vegetatie en van de afwisseling met deze vegetatie en geheel kale plekken hebben zich tot nu toe goed kunnen handhaven. Dit betreft dus soorten als de visdiefjes en de dwerg sterns. Wel is er een verschil tussen de Middelplaten en Goudplaat. Terwijl er bij de beide soorten op de Middelplaten een duidelijke daling is ingetreden, is er bij de Goudplaat nog steeds sprake van een stij ging. Dit zelfde geldt ook voor kokmeeuwen. Aanvankelijk broedden de kokmeeuwen op het westelijk deel van de Grote Middel plaat in de eerst nog ijle, maar allengs dich ter geworden ruigte, waarin de wilgeroosjes gingen domineren. De visdiefjes broedden in de kale, schelprijke vlakte in het noord oosten van dezelfde plaat. In 1970 hadden de kokmeeuwen het westelijk deel van de Grote Middelplaat geheel ontruimd en de visdiefjes werden op een steeds kleiner onbegroeid areaal teruggedrongen. De oor zaak van deze ontwikkeling is niet moeilijk te begrijpen. De grote concentratie van dui zenden broedende vogels, later nog uitge breid met eveneens duizenden jongen zorgen binnen enkele weken voor een overdadige bemesting van de arme bodem. De aanwe zige zaden, door de wind overal terecht ge komen kregen nu de kans, en in een snel tempo werd de bodem bedekt met een dichte laag planten. Zo graven de kokmeeu wen hun eigen graf en dat van andere soor ten die niet zo massaal broeden. In mindere mate heeft hetzelfde zich ook op de Goud plaat voorgedaan. De zilvermeeuwen, ongewenste gasten van wege hun grote vraatzucht, arriveren pas enkele jaren later. Vermoedelijk komt dat omdat zij eerst „de kat uit de boom hebben gekeken". Zij hebben eerst namelijk enkele seizoenen afgewacht of het gebied voor hen veilig was als broedgebied. De „kat" dat waren wij, mensen. De scholeksters vertonen in hun broed- aantallen een wisselend verloop. Hetzelfde geldt voor de kieviten en de strandplevïeren. Over de schommelingen kan nog weinig ge zegd worden. Dit kan zowel interne als ex terne oorzaken hebben. Het bovenstaande geldt dus de vogels die of door hun aantallen of door hun gedrag het terrein beheersen. Het zijn ook vogel soorten die van dat terreintype houden. Andere soorten, eveneens de voorkeur ge vend aan open terrein, maar met hier en daar wat verruiging en veel minder opval lend zijn: Bontbekplevier, sinds 1964 regelmatig in 5 tot 10 paar, kleine plevier, in 1964 en 1966 met enkele paren, kemphaan, vanaf 1964 af in 2-3 paar, stormmeeuw, vermoe delijk a| in 1968 en 1969, maar zeker in 1970. Deze soorten werden gevolgd door soor ten die naast land ook wel een grotere verruiging van het terrein prefereren. Het zijn: knobbelzwaan, bergeend, wilde eend, slobeend, wintertaling, patrijs, fazant, wa terhoen, meerkoet, graspieper, gele kwik staart en kneu, om enkele soorten uit de lange rij te noemen. Interessant is de vraagstelling of er een sterke verandering is gekomen in de totale broedbevolking in kwalitatieve zin. Geble ken is dat van de 34 soorten die in 1970 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1971 | | pagina 21