Biologisch onderzoek in het Veerse meer Het Delta-instituut voor hydrobïologisch onderzoek in Yerseke vervult een zeer be langrijke taak bij de ingrijpende veranderin gen in het milieu, die zeker het gevolg zullen zijn van de afsluiting van de ver schillende zee-armen in onze delta. We zijn verheugd een bijdrage te kunnen plaatsen van de directeur van bovengenoemd instituut. De belangrijke plaats die het Veerse meer bij dit onderzoek inneemt wordt hier door nog eens beklemtoond en ook hieruit blijkt weer, dat het meer voor de biologen een pioniergebied in de Delta is. Het huidige Delta Instituut voor Hydro biologisch Onderzoek werd onder een iets andere naam opgericht in 1957 en kreeg zijn definitieve vestiging in Yerseke in 1958 Haar taak is een beschrijving en analyse te maken van de veranderingen, die in de die ren- en plantenwereld optreden door de af sluiting van de zeearmen en riviermonden in het kader van het Deltaplan. Het bovenstaande is al reeds voldoende om de centrale plaats te onderstrepen die het Veerse meer in ons onderzoek inneemt. Immers, het Veerse Meer is het eerste ob ject dat van zee afgesloten werd en dat door het Instituut bestudeerd kon worden, niet alleen om de eigen situatie te analy seren, maar ook om ervaringen op te doen die tijdens latere afsluitingen konden worden gebruikt. Nu moet er wel aanstonds op ge wezen worden dat het Veerse meer een ge heel eigen karakter heeft en de gang van zaken bij de andere Deltawateren in vele opzichten een sterk ander karakter zal dragen. Het is de bedoeling van de Deltawet alle afgesloten wateren met rivierwater te verzoeten, hegeen pas zal kunnen gebeuren als de laatste primaire dam gereed is. Daardoor zal voor het eerste object dat af gesloten werd, het Veerse meer, de tijdelijke toestand van afsluiting zonder verzoeting het langst duren en wel lang genoeg voor de ontwikkeling van flora en fauna met ge heel eigen kenmerken. Toen de Veersegatdam in april 1962 ge reed kwam bevatte het meer, praktisch ge sproken, Oosterscheldewater. Dat zulks nu geheel anders is heeft verschillende oorza ken. Er worden op het meer grote hoeveel heden polderwater uitgeslagen door de ge malen van Noord- en Zuid-Beveland, tot 60 van de totale inhoud per jaar. Deze invloed verlaagt het zoutgehalte, maar in het voorjaar wordt, door de Katse sluizen, Oos terscheldewater ingelaten zodat het peil 70 cm stijgt. Deze hoeveelheid kan 20 van de gehele inhoud bedragen en verhoogt het zoutgehalte weer. In het najaar wordt een zelfde hoeveelheid water weer afgelaten tot het winterpeil is bereikt. Het resultaat is dat het Veerse meer in zoutgehalte is afge nomen, maar niet steeds zoeter wordt. Er is momenteel een evenwichtstoestand bereikt, waarbij het zoutgehalte iets meer dan de helft gedraagt van wat het vroeger was. Het polderwater bracht nog een tweede verandering tot stand, omdat het namelijk door afspoeling van landbouwgronden veel voedingsstoffen in het meer brengt, die nu niet meer naar zee of naar de Oosterschelde worden afgevoerd. Zodoende is het water voedselrijker geworden. Het fosfaatgehalte is nu ongeveer 10 maal zo hoog als in de Oos terschelde. De vele bungalows die langs de oevers verrezen en de vele bezoekers helpen ook hieraan mee. Hoe heeft op dit alles de levende have gereageerd? Een ieder kan konstateren dat op zandplaten, die vroeger periodiek boven en onder water lagen en die nu permanent eilanden zijn geworden, zich een plantendek heeft ontwikkeld. De bestudering van het ontwikkelen van die vegetatie heeft aange toond dat niet één soort planten zich ge leidelijk ontwikkelt, maar dat verschillende groepen planten zich na elkaar, min of meer in golven vestigen, ontwikkelen en weer ver dwijnen, om voor andere groepen plaats te maken. In de getijdezone, die nu geheel droog ligt, zijn veel dieren en ook zeewieren doodge gaan, hoewel sommige van de meer beweeg lijke diersoorten zich konden redden door naar diepere delen af te dalen. Alles wat in het water leeft is uiteindelijk afhankelijk van de kleine eencellige wiertjes het plantaardige plankton die in het water zweven, omdat zij het zijn die de zonne- energie weten vast te leggen d-oor middel van hun bladgroen. De grote vastzittende wieren langs de rand spelen, in vergelijking hiermee, kwantitatief een ondergeschikte rol. Deze, meest eencellige, wiertjes worden door de kleine dieren gegeten, die zelf weer voedsel voor grotere dieren, zoals vissen, moeten vormen. Doordat het meerwater minder zout en tevens rijker aan voedingsstoffen is ge worden, is bij deze wiertjes een grote ver andering opgetreden. Vele soorten uit kust wateren zijn door andere vervangen. Mo menteel is, in vergelijking met de open toe stand, het aantal plantaardige planktonsoor ten tot de helft en het aantal dierlijke plank tonsoorten tot een derde gedaald. Daar staat tegenover dat het aantal individuen sterk is gestegen wegens de verhoogde vruchtbaar heid. Er zijn 2 maal zoveel plantencellen en bijna 10 maal zoveel dierlijke planktonor ganismen als voor de afsluiting. Het vrucht bare water is minder helder geworden en heeft soms een geheel andere kleur -dan het Oosterscheldewater, hetgeen soms van de brug bij de Katse sluizen duidelijk te zien is. Ook in de dieren die in de bodem leven, wormen, slijkgarnalen en schelpdieren, is een grote opbloei te zien, waarvan weer bodemvissen profiteren. De schollen, die in het meer „opgesloten" zaten toen het afge sloten werd, groeiden sterk uit, maar kon den zich niet voortplanten, zodat de popu latie toch snel achteruit ging. De paling, die regelmatig als glasaal bij Kats 'binnenzwemt, groeit er zeer goed, evenals de uitgezette forellen. Doordat het Veerse meer, wat zijn zout gehalte betreft nog pas enkele jaren in „evenwicht" is, zien we steeds weer nieuwe diersoorten, die er voordien niet werden ge zien, zich vestigen of tot opbloei komen. Een voorbeeld is het kleine visje de zwarte gron del. In 1964 bracht een visser ons een en kel exemplaar. Tijdens de maandelijkse vis- tochten werden alleen eens in 1966 enkele exemplaren gevangen, totdat in het najaar van 1970 bleek dat de zwarte grondel haast even talrijk was als de beide gewone grondel soorten uit het meer. Nu ontbreekt deze, voor Nederland nieuwe soort, nooit meer in de vangsten en vormt een welkome aan vulling omdat vele kustvissen, die vroeger door het Veersegat binnenzwemmen, nu ont breken. Niet alle nieuwe aanwinsten van de fauna zijn welkom. In september 1969 bleken de niet geïmpregneerde delen van een van ge woon hout getimmerd vlot, zwaar te zijn aangetast door paalworm en leerde een na der onderzoek dat ook vele andere van niet resistente houtsoorten of niet goed geïm pregneerd hout vervaardigde voorwerpen, in het meer aangetast waren Dat in het Veerse meer de paalworm zich ineens sterk kon ont wikkelen werd in de hand gewerkt door het feit dat men veel niet geprepareerd hout had gebruikt, niet wetende wat de gevaren zou den zijn en ook omdat de hoge temperaturen van het water juist samenvielen met de tijd waarop de paalworm zich voortplant en het hout begint binnen te dringen. In de num mers 9 en 10 van de tweede jaargang van dit tijdschrift wordt uitvoerig op deze zaak ingegaan. Dit plotseling zich ontwikkelen, dit komen en gaan van bepaalde organismen is karak teristiek voor een nieuw gebied. Ook in dit opzicht is het Veerse meer een aantrekkelijk studie-object voor biologen, die ieder jaar weer staan voor nieuwe verrassingen. Dr. K. F. Vaas. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1971 | | pagina 12