typische cultuurvogels, die een veel groter
verspreidingsgebied hebben gekregen dan
hun echte wilde broeders. Net als hun wilde
soortgenoten voeden zij zich met planten
delen, vooral knollen en wortels van sub
merse planten zoals fonteinkruid, of wanneer
dat niet aanwezig is met de vegetaties die
geheel of gedeeltelijk onder water groeien
in de getijdezones. In het Veerse meer zal
een deel van hun voedselpakket wel bestaan
uit onder water groeiende wieren, maar het
is beslist geen uitzondering als men de knob
belzwaan ziet grazen op akkers en in drasse
graslanden rondom het Veerse meer. En dan
wordt het voor de landbouwers vervelend
vooral als het gaat om enkele tientallen
exemplaren.
Voordat nu de andere soorten vergeten
worden is er over de Knobbelzwaan nog een
interessant verhaal bekend. Op verzoek van
de Griekse regering gericht aan het Inter
national Wildfowl Research Bureau" heeft
het toenmalige RIVON onderzocht of het
mogelijk was 100 knobbelzwanen over te
brengen naar een stuwmeer in Macedonië.
De zwanen zouden daar de al te dichte ve
getatie van waterpanten moeten verminderen
door vraat. Na onderzoek bleek dat deze
vegetatie inderdaad geschikt was als voed
sel voor de „Nederlandse" knobbelzwaan
en met financiële steun van het Wereld Na-
tuurfonds zijn in Nederland ca. 100 zwanen
gevangen, waarbij vooral gelet werd op het
instandhouden van het familieverband. Per
vliegtuig zijn deze dieren overgebracht naar
Griekenland en uitgezet in het bewuste stuw
meer, het Agrasmeer bij Edessa in Mace
donië. Nu blijkt dit een succes te zijn. De
plantengroei blijkt duidelijk te verminderen
en bovendien blijken de knobbelzwanen zelf
zich ook voort te planten. In 1968 waren er
10 broedparen met 30 jongen op het 1000
ha grote stuwmeer. Merkwaardig in dit
geval is ook dat de zwanen hun taak veel
beter verrichten dan de voordien voor dat
doel uitgezette Zuidamerikaanse beverratten.
Zij faalden zo, dat naar een andere methode
werd omgekeiken. Een fraaie bijkomstigheid
is dat de Griekse minister van landbouw het
meer met het aanpalende moerasgebied tot
natuurreservaat voor vogels heeft verklaard.
De jacht is er nu gesloten.
Tot zover voorlopig de knobbelzwaan. Zo
als reeds is verteld zijn er drie soorten
zwanen. De knobbelzwaan is al enige malen
vergeleken met de wilde zwaan. Het is dan
ook niet moeilijk uit te maken met welke
zwaan men te doen heeft als het geen knob
belzwaan is. Er blijven namelijk nog over
de wilde zwaan, even groot, maar iets slan
ker als de knobbelzwaan en de kleine zwaan,
die duidelijk kleiner is. Niet alleen door
■het formaat maar ook door enkele andere
kenmerken is het niet moeilijk uit te maken
met welke soort men te doen heeft. Zo is bij
de kleine zwaan de snavel wel geel, net als
bij de wilde zwaan, maar het is maar over
een veel kleiner oppervlak geel en daar
door niet zo goed te zien, wat bij de wilde
zwaan juist wel het geval is. Dat het niet zo
goed zichtbaar is komt ook een beetje door
de geringere snavelomvang van de kleine
zwaan. Daardoor lijkt zijn kopje veel ronder.
Beide soorten zijn vrij luidruchtig. Van de
wilde zwaan ken ik dat geluid wel, een luid
trompetteren dat op grote afstand ook best
te horen is. Het geluid van de kleine zwaan
heb ik nog nooit bewust gehoord. Het is vol
gens de literatuur welluidender dan van de
wilde zwaan. U moet maar eens opletten of
u welluidend getrompetter verneemt langs de
oevers van het Veerse meer, want er zijn vol
doende kleine zwanen geweest deze winter.
Nu neemt hun aantal weer af. Net a!s wilde
zwanen vertrekken de kleine zwanen in de
loop van het voorjaar weer mar het hoge
noorden. Daar in de naaldwouden en toen
dra's liggen de broedgebieden, maar het is
niet zo dat zij daar door elkaar heen broe
den. Volgens professor Voous (1960) is de
wilde zwaan een vogel van ondiepe zoetwa
terplasen en meren en stille rivierbochten,
overwegend in naaldbosgebieden, zelden in
toendra's. Daar bevindt zich ook het nest
van deze soort, bij voorkeur op eilandjes
in zo'n omgeving. De kleine zwaan daaren
tegen broedt in de ondiepe plassen van de
toendra's, vooral daar waar de vegetatie
wat weliger is. In het berkengebied van het
hoge noorden schijnen beide soorten broed
gebieden elkaar te overlappen, maar het
is niet bekend hoe de soorten zich dan ten
opzichte van elkaar gedragen. In de herfst
keren zij weer terug naar hun overwinterings-
gebieden van West-Europa, waarbij de wilde
15