S P PgrR T V I S S E
„Wat willen de sportvissers?
Sociologisch onderzoek leert:
/j)o
o/TV jL s" N He.)"
lip?*
Welk visserij-beleid?
De afdeling Sportvisserij en Beroepsbin
nenvisserij van het Ministerie van Landbouw
en Visserij gaat in samenwerking met des
kundigen van het ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk, de Cul
tuur Technische Dienst en enkele andere
betrokken instanties een sociologisch onder
zoek instellen naar de betekenis en toe
komstige behoeften van de hengelsport.
Wat willen de 1 miljoen hengelaars van
nu, welke aantallen zijn er binnen 10 tot
25 jaar te verwachten en welke vissoorten
op welke wateren zijn van belang om aan
de komende behoeften van deze grootste
vorm van openluchtrecreatie te voldoen.
Een van de kernvragen zal beslist ook
worden welk visserij-beleid er nodig is om
zoveel mogelijk sport te bieden aan de 2
miljoen hengelaars, die er ongetwijfeld rond
1985 of daaromtrent langs de waterkant en
op het water in vlsbootjes te vinden zijn.
De uitslag van dit sociologisch onderzoek
zal de nodige gegevens moeten leveren voor
een aantal centrale beleidsadviezen, die ook
nieuwe politieke prioriteiten gaan opleveren.
De tijd, dat de hengelsport met enkele
tonnen subsidie in het riet wordt gestuurd,
loopt ten einde.
Dit komend sociologisch onderzoek is de
beste manier om een regering van het snel
groeiend belang van deze unieke vorm van
openluchtrecreatie te overtuigen. De vraag
is zelfs of de hengelsport wel onder Land
bouw en Visserij moet blijven en niet aan
de zorgen van de minister van Cultuur, Re
creatie en Maatschappiijk Werk moet worden
toevertrouwd.
Sociologische en statistische gegevens kun
nen bewijzen.
In 1969 verscheen op het Sociologisch
Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht een
rapport over de sportvisserij in midden-
Utrecht.
Drs. T. J. Kamphorst, die een aantal ver
bluffende statistieken over de omvang van
de hengelsport publiceerde, doet ook aan
dit nationale onderzoek mee. Deze vissende
socioloog heeft al berekend, dat in Utrecht
ongeveer 1 op de 8 mannen boven 16 jaar
vist. Bij vrouwen ligt dat rond de 1 op de
300 vandaag de dag. Verwacht wordt dat
binnen luttele jaren 15 procent van de
mannen boven 16 jaar zo nu en dan een
hengeltje aan de waterkant uitgooit.
Er is een sterk verband tussen de be
schikbare vrije tijd en de groei van de sport
visserij. In de crisis van de dertiger jaren,
groeide het aantal hengelaars tot meer dan
het dubbele.
Er staat de sportvissers in onze zoete
binnenwateren en zoute kustwateren nog een
veel grotere hobby-explosie te wachten. Er
is een sterke stijging van de welvaart. Ook
de moto rise ring maakt het mogelijk dat
steeds meer vissers veel meer stekkies op
grotere afstanden kunnen bereiken. In de
Zeeuwse en Zuid-Hollandse delta zijn of ko
men nog tienduizenden hectaren water be
schikbaar, die ware hengelsportdorado's be
loven.
Er zijn nieuwe snelwegen en d'efta dammen ge
bouwd, die deze gebieden veel beter bereik
baar maken. Ook de nieuwe randmeren van
het IJsselmeer, vele nieuwe jachthavens aan
grote plassen en rivieren, de nieuwe kansen
in het waddengebied en een Lauwersmeer,
beloven een toenemende trek naar de water
kant.
Van enorm psychologisch belang belooft
ook de behoefte aan frisse lucht in het vrije
weekend of de avonduren te worden. Vele
honderdduizenden gaan in de dichtbevolkte
randstad de luchtvervuiling met smog ont
vluchten. Ook de west-Brabantse-, Zeeuwse-
en Zuid-Hollandse delta en verder de rand
meren van het IJsselmeer bieden daar alle
kansen voor.
Wie al deze factoren ter stimulering van
een hengelsport-explosie op een rijtje zet,
weet van wanten. Het is alleen zaak de uit
komsten sociologisch en statistisch te be
naderen, Juist daarom lijkt dit komende so
ciologisch onderzoek van groot belang.
Dit wordt een prachtig handvat om de
centrale beleidsinstanties op de diverse mi
nisteries van het nationale recreatiebelang
van de hengelsport te overtuigen. De priori
teit, die minister Lardinois drie jaar geleden
aan de sportvissers gaf, is nog maar een
eerste stap in de goede richting. Er moet
veel meer gebeuren.
De behoefte is er bij velen.
Het Utrechtse onderzoek heeft al geleerd,
dat een groot aantal hengelaars in de leef
tijd van 20 tot 30 jaar „geboren" wordt.
Ruim 70 procent van alle hengelaars vist
al op een leeftijd beneden 25 jaar. Ruim
80 procent van alle sportvissers viste al
voor het dertigste levensjaar. Het is heus
niet altijd zo, dat iemand die gepensioneerd
wordt, persé zijn vrije tijd voor hengelen
gaat gebruiken.
Tot nog toe blijkt het al of niet vissen
sterk bepaald te zijn door het „leren henge
len" op lagere leeftijd. De schooljeugd heeft
de minste vrije tijd. Ze moet studeren of
een vak leren. En daarom heeft deze groep
lang zo'n hoog percentage sportvissers niet,
als de boven 20-jarigen. Dat gaat beslist
anders worden als er meer geschikt viswater
dichter bij huis in de grotere stedelijke
agglomeraties beschikbaar komt.
Drs, Kamphorst bewees al, dat de platte
landers veel vaker visten dan de stedelingen,
die verder van het water af wonen. De be
hoefte om er na een drukke werkdag even
uit te zijn, wordt dus steeds groter. De
moegewerkte arbeiders, kantoorklerken en
managers van grote zaken willen niets liever.
Maar als dat viswater dicht bij huis in
grote vijvers, kanalen en plassen beschik
baar komt, zal ook de jeugd daar beslist
van profiteren, die minder geld, minder ver
voersmogelijkheden en minder vrije tijd heeft
na school.
Geen sport voor de „happy few" alleen.
Stedelingen vissen niet minder dan platte
landers. Ze vissen langer dan de platte
landers, die dicht bij huis vaak een watertje
hebben om er even een paar uurtjes op uit
te trekken. De stedeling maakt als hij de
hengels pakt, een langere visdag. Dat loont
de moeite, omdat hij veel verder van huis
moet.
De verdeling van kleine visakten voor de
speciale hengel en twee hengels ten opzichte
van het gewone ibijdrage-bewijs heeft ook
wat te zeggen. Er wordt in de lagere in
komensgroepen veel meer op een goedkoop
bijdrage-bewijs voor één hengel gevist. De
stijgende welvaart zal er voor zorgen, dat er
steeds meer kleiine bengelakten gekocht
zullen worden. En dat betekent in het visse
rijbeleid. dat er meer roofvis, zoals snoek,
snoekbaars, baars en pootfore! beschikbaar
moet komen.
Er is ook een enorme evolutie in de tech
nische hulpmiddelen voor de hengelsport.
Hengels, werpmolens en andere spullen, die
in steeds grotere serie-produkt'ie uit Japan
en andere goedkope landen komen, zullen
ook de hengelsport onder de jeugd en wat
minder verdienende groepen nog eens extra
stimuleren. De lichtgewicht uitrustingen ma
ken het trouwens mogelijk een hemgeluitrus-
ting op de fiets of brommer of zelfs op reis
mee te nemen.
Alles wijst er dus op, dat de enorme groei
van de hengelsport zich nog zal doorzetten.
In 1962 viste 7 procent van de mannen
boven 16 jaar, inu al ruim het dubbele aan
tal. Tussen 1950 en 1967 steeg het nationale
bevolkingstotaal met 25 procent, de hengel
sport met ongeveer 75 procent.
En in die aantallen waren nog niet eens
de vele tienduizenden zwartvissers, henge
lende jongeren en watersporters meegere
kend, die wel eens stiekum een „wurrum"
aan een haakje binden.
Beter beheer.
Een belangrijker factor in de verdere groei
van het legioen „Broeders in Petrus", zit
hem ook in het beschikbaar komen van veel
meer centrale vergunningen voor goed vis
water. Er is een nationale organisatie struc
tuur in de h eng el sportbonden op komst, waar
in ook de viswater-beherende federaties een
belangrijke rol spelen. Door samenspel van
vele honderden visclubs worden grote water
gebieden tot gezamenlijke beheerseenheden,
waarvoor slechts een vergunning tegen lage
prijs geldt. De groeiende inzichten in beter
viswaterbeheer van de juiste soorten be
tekent ook verbetering van de visstand, dus
meer animo in de sport. Er zijn nu eenmaal
duizenden nieuwkomers, die enthousiast wor
den als ze eens lekker vangen. Leden van
hengelclubs vissen gemiddeld 40 maal per
jaar heeft Kamphorst berekend, niet-leden
gemiddeld 23 keer. Er zit vooral groei in
het aantal hobby-vissers, de lieden dus, die
er enkele tientallen malen per jaar domweg
een dagje uit willen zijn en hun hengel als
alibi gebruiken om wat aan de waterkant te
dromen. Het aantal pure passie-vissers, dat
minstens een dag per week op nylon en
splitcane zit te turen, is beslist kleiner.
De sportvis-hobby mag meer kosten.
Het komende sociologisch onderzoek kan
ons veel meer gaan vertellen voor welke be
volkingsgroepen en leeftijdsgroepen het toe
komstige visserijbeleid vooral moet worden
opgezet. Welke vissoorten zijn favoriet en
welke wateren zijn daar het meest ge
schikt voor. Wat gaat het allemaal kosten?
Ook de hengelaars zullen in de toekomst be
slist meer voor hun sport moeten gaan be
talen. Maar niet meer dan sociaal verant
woord is. De opvatting wint veld, dat elke
hengelaar per jaar beslist 20 tot 25 gulden
16