Schieraal van het Veerse meer
De levenshistorie van de aal is er ene
met vele vraagtekens. Zo is bijvoorbeeld
nog steeds niet definitief bekend of het ge
slacht van de aal reeds bij de geboorte
is vastgelegd, of dat dit later wordt be
paald onder invloed van omstandigheden
die buiten de vis liggen, zoals voedselrijk-
dom en dichtheid van de aalstand.
D'Ancona (1) die op dit punt veel onder
zoek heeft verricht, is van mening dat er
onder de alen exemplaren zijn waarvan het
geslacht reeds bij de geboorte mannelijk
of vrouwelijk is, terwijl dit bij de overgrote
meerderheid wordt bepaald door de levens
omstandigheden.
Korringa (3) vermeldt dat men in Japan
aan de hand van de ervaring, die men bij
het kweken van de Japanse aal opdeed,
Stuks.
34
32
30
28
26
24
22
20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
meent dat 'de goede voeding en de snelle
groei in de vijvers bewerkstelligen dat alle
glasaaltjes zich tot vrouwelijke alen ont
wikkelen.'
Deelder (2) vond dat in een geheel af
gesloten polder in ons land, waar steeds
weinig glasaal werd uitgezet, de vrouwelijke
aal overheerste.
Ook bij de Afdeling S B zijn zulke
voorbeelden bekend. Uit de lengte van de
schieraal, die wegtrekt naar de Sargassozee
voor de paai, zou dan blijken hoe de levens
omstandigheden voor aal in een bepaald
water zijn geweest.
Mannelijke schieraal, die 5 tot 10 jaar
in onze wateren verblijft, bereikt een lengte
van maximaal circa 45 centimeter. Vrouwe
lijke aal trekt na 8 tot 20 jaar weg en is
dan duidelijk groter, maximaal ongeveer
140 centimeter.
Op het Veerse meer, dat tot de goede
aalwateren kan worden gerekend (Stein
metz 4), deed zich in dit opzicht een in
teressante ontwikkeling voor. In de eerste
jaren na de afsluiting bestond de schieraal
van dit meer voor het grootste deel, circa
80%, uit mannelijke schieraal van bijna
maximale afmetingen (figuur 1). De indruk
bestaat dat deze schieraal in de loop der
jaren wel iets grover werd.
in het schieraalseizoen, dat in het Veerse
meer loopt van eind augustus tot medio
november, kwam in deze situatie in 1970
een grote verandering. De aftrekkende schier
aal bestond toen voor circa 80% uit de
veel grotere vrouwelijke schieraal (figuur 2).
Deze verandering van het ene jaar op het
andere wekt verwondering omdat bekend is
dat de wegtrekkende schieraal tot meerdere
jaarklassen behoort, waardoor men een ge
leidelijke overgang zou verwachten.
In verband met het beheer lijkt het van
belang op te merken, dat men in de prak
tijk ziet dat bij een goede groei mannelijke
schieraal wordt gevangen van over het al
gemeen gemiddeld grotere afmetingen dan
in wateren waar aal matiig of slecht groeit.
Problematisch zijn die wateren waar de
aal redelijk groeit, doch vroegtijdig ge
slachtsrijp wordt. De wegtrekkende schieraal
is dan toch klein van stuk. Daarnaast zijn
er wateren, het Veerse meer behoort hier
sinds 1970 toe, waar de groei goed is en
waar de schieraal overwegend uit vrouwelijke
exemplaren van veel grotere afmetingen be
staat.
Vooral diegenen die zich verdiepen in het
wel en wee van de aal is dit mogelijk weer
een klein stukje in de fraaie maar ingewik
kelde aalpuzzel."
Ir, B. Steinmetz.
Literatuur overgenomen uit:
1. d'Ancona, Prof. U. Biologische und
wirtschaftliche Probleme des Aales in Ita
lian. Zelt schrift für Fisoherei und deren
Hiifs-Wissenschaften. Bd. X (1961) blz.
589—598.
2. Deelder, Dr. C. L. Synopsis of biological
data on the eel. Uitgave FAO, EIFAC
70/gen-6, page 3.1.
3. Korringa, Prof. Dr. P. Aalkwekerij in
Japan. Visserij, jrg. 23 (1970) nr. 6, pg.
315—334.
4. Steinmetz, Ir. B. Oriënterende bemon
steringen van de aalstand in het Veerse meer.
Visserij, jrg. 21 (1968) nr. 1, pg. 1628.
A Lengte (cm).
30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90
Schieraalmetingen Veerse Meer.
7 en 30 oktober 1970 (totaal 423 stuks)
19