DD VDDELTDEK...
Wanneer men in juli een artikel over vo
geltrek schrijft lijkt er nauwelijks aanleiding
te bestaan om over dit, specifieke najaars-
en niet te vergeten voorjaarsgebeuren, te
reppen. Toch werd het idee geboren bij
een tocht enkele dagen daarvoor langs de
noordzijde van het Veerse meer, ongeveer
ter hoogte van het haventje van Geers-
dijk. Met de kijker zag ik daar al verzame
lingen van enkele tientallen tot soms hon
derden vogels. De broedtijd is afgelopen,
de jongen zijn vliegvlug en kunnen in een
aantal gevallen al helemaal voor zichzelf
zorgen en de tijd is gekomen dat dan de
oude en volwassen vogels zich gaan ver
zamelen op punten die geschikt zijn. Maar
van trek is nog weinig sprake. Tenminste
zo lijkt dat. Toch kan men zich daarin
vergissen. Maar deze vergissing is heel
menselijk, want al die vogels lijken zo veel
op elkaar dat je niet weet of het dezelfde
zijn van bijvoorbeeld gisteravond of weer
anderen. Dan zijn die van gisteravond al
weer verder vertrokken.
Voordat ik nu het gevaar loop het ver
haal een verwarrende inhoud te geven wil
ik eerst proberen u nog even enkele dingen
in herinnering te geven die u ooit wel eens
geleerd of gelezen hebt, maar die gewoon
in het vergeetboek zijn geraakt. Maar het
lijkt mij voor u zo leuk, wanneer het vol
gende nummer van de Veerse Meer Gids"
uitkomt en u weer een weekeinde aan dit
water bent, er wat notie van kunt nemen.
Om te beginnen moet ik daarom de be-
ginopmerking rechtzetten, als zou het trek
ken specifiek zijn voor najaar en voorjaar.
Dat is niet zo. Het gehele jaar door vindt
trek plaats, maar inderdaad liggen de
„hoogtepunten" in voor- en najaar.
Verder trekken lang niet alle vogels,
maar onderscheidt men: standvogels, dus
vogels die het gehele jaar in de omgeving
van hun broedplaats blijven en de echte
trekvogels, die na de broedtijd in een be
paalde richting wegtrekken om tegen de
voortplantingstijd weer terug te keren. De
ze groep is voor wat Nederland betreft
nog te verdelen in drie groepen: de door
trekkers, dat zijn dus de vogels die ten
noorden of noordoosten van Nederland hun
broedgebied hebben, maar ten zuiden of
zuidwesten van Nederland overwinteren, de
wintergasten die, het woord zegt het al
hier 's winters verblijven en in het voorjaar
weer in noordelijke of noordoostelijke
richting trekken en tenslotte de zomer
gasten, die 's winters weer verdwenen zijn,
maar in ons land gebroed hebben. Volle
digheidshalve moet dan ook een veel kleinere
groep genoemd worden, nl. de Dwaalgasten.
Dat zijn dus vogels die hier normaal nooit
komen, maar als gevolg van bijzondere
omstandigheden hierheen gedreven zijn, soms
zelfs letterlijk zoals zeevogels na een grote
storm. Misschien herinnert u zich ook
nog wei het geval van de invasie van Note-
krakers die hier enkele jaren geleden heeft
plaats gevonden en waarover nogal wat
ophef gemaakt is.
De grenzen tussen de verschillende groe
pen liggen natuurlijk nogal vaag. Het hangt
ook vaak af van de winterse omstandighe
den. Doortrekkers kunnen tijdens een zachte
winter hier wel blijven hangen, terwijl win
tergasten bij strenge winters hier te lande
nog wel een stukje verder willen trekken.
Eén van de tot nu toe best bewaarde ge
heimen van de natuur is de oorzaak voor het
trekken. Lange tijd heeft men, overigens
zonder daar een onderzoek naar te doen.
aangenomen dat het wegtrekken van vogels
in het vroege najaar veroorzaakt werd door
verlaging van de temperatuur. Maar dat
bleek bij het eerste onderzoek al niet op te
gaan. Ook schijnt, zo heeft verder onderzoek
aangetoond, de daglengte een rol te spelen.
Ook de richting van de trek is een geheim
zinnige zaak. Men neemt aan dat er bij
vogels een aangeboren voorkeursrichting
bestaat. Uit proeven met ooievaars is dat
onder meer gebleken. Men heeft bijvoor
beeld ooievaars uit Oost-Duisland die altijd
wegtrekken in zuidoostelijke richting al op
jeugdige leeftijd gevangen, vervoerd naar
West-Duitsland en ze daar losgelaten. Nu
bleek dat deze vogels gewoontegetrouw
weer naar het zuidoosten vlogen, terwijl
bekend was dat ooievaars die altijd naar
plaatsen in West-Duitsland kwamen, weg
trokken in zuidwestelijke richting.
Ook is uit soms zeer ingenieuze proeven
gebleken dat vogels zich oriënteren op de
sterrenhemel. Dat kan natuurlijk alleen maar
bij helder weer en 's nachts trekken.
Het onderzoek naar de trekgewoonten en
bewegingen van vogels vindt meestal plaats
met behulp van geringde vogels. Elk jaar
worden op een aantal plaatsen in Neder
land en eigenlijk wel in vele landen in
Europa duizenden vogels geringd. Het zal
u duidelijk zijn dat men van die geringde
vogels maar heel weinig meer verneemt.
Toch komen er toch nog voldoende terug
meldingen om conclusies te trekken over
trekroutes en winterverblijven van de ver
schillende vogels. Men kan in het algemeen
stellen dat van de zangvogels minder dan
4 °/o teruggemeld wordt, terwijl van vogels
als eenden, die ten prooi vallen aan jagers
wel 15°/o teruggemeld wordt.
Dat behoeft helemaal niet in hetzelfde
jaar te zijn. Soms kan een vogel die twintig
jaar daarvoor al geringd is, alsnog gemeld
worden. In het archief van de Stichting
„De Beer" berust een terugmeldingskaart
van een Dwergstern die op 23 juni 1956
werd geringd bij Wangerooge in Duitsland,
op 31 augustus 1970 werd gevangen met
een net in de Grevelingen en die vervolgens
weer werd vrijgelaten met een ring uit
Arnhem. Natuurlijk kan men niet zo erg
veel doen met deze ene waarneming. Het
enige wat gezegd kan worden is dat deze
vogelsoort 15 jaar oud kan worden. Maar
wat het diertje in die tussentijd heeft uit
gespookt weet nu nog niemand. Veel meer
inlichtingen geeft dan de kaart over een te
rugmelding van een grote Stern die op
17 juli 1970 werd geringd op een zand
plaat in de Grevelingen en die op 11 no
vember stervende werd aangetroffen op een
strand in Senegal in Afrika.
Het zal u ook wel duidelijk zijn dat de
vogeltrekstations in sterke mate afhankelijk
zijn van de mensen die een geringde vogel
schieten of vinden.
Het is te hopen dat u, wanneer u ooit
een dode vogel met een ring aan zijn poot
vindt, bereid bent die ring er af te halen
en hem op te sturen naar het adres wat
op de ring staat, te verzenden met de nood
zakelijke gegevens over datum, vindplaats
en eventueel andere informatie waarvan u
denkt dat van belang kan zijn.
Maar nu weer eens terug naar het Veerse
meer. Vooral de dam bij Vrouwenpolder is
een goede plaats om de trek waar te nemen.
Ook de dam bij Kats is wel een goed punt,
maar daarover zijn de meningen verdeeld.
De laatste jaren worden de trekwegen in het
Deltagebied door de vogels wat verlegd. Be
kend is dat zij liever over land vliegen
dan over de zee en ook vliegen zij liever
over een afwisselend landschap dan over
een uitgestrekt en eentonig heideveld ot
bos. daarom gebeurt het vaak dat men de
vogels ziet vliegen over de Nederlandse
stranden, dus net over het grensgebied van
zee en land. Komen zij voor een breed water,
zoals de zee of de zee-armen in zuidwest-
Nederland dan gaan zij aarzelen. Er treedt
stuwing op, zoals dat heet en de vogels gaan
een smallere trekweg formeren over die
grens, zoals het strand of de dijk. Pas als
de dijk of het strand een bocht gaat maken
die volmaakt of bijna volmaakt tegengesteld
is aan de voorkeursrichting van de trek
weg zullen zij de vlakte van het water op
gaan. Vandaar dat op de Zuid-Hollandse en
het zuidwesten dus bij Rockanje, De Punt
van Goeree, Westerschouwen en Vlissingen
ideale plaatsen waren om de trek waar te
nemen. Immers daar boog de kust terug en
daar werden de vogels gedwongen om weer
de voorkeursrichting te nemen. Maar
als gevolg van de Deltawerken, vooral in de
jaren zestig hebben vele soorten een andere
trekweg gekozen. De bouw van de Haring
vlietbrug met toeleidende dam over de
Ventjagersplaten, de Grevelingendam van
Oude Tonge naar Bruinisse en de Zeeland-
brug zijn min of meer nieuwe trekwegen
geworden Daarom zal ook de logisch daar
op aansluitende Zandkreekdam een punt zijn
in de trekroute. waar men de vogels goed
kan waarnemen. In de toekomst na de vol
tooiing van de Oosterscheldedam zal de
oude trekweg wel weer in ere hersteld wor
den, hoewel zij tot nu toe ook nooit volledig
verlaten is.
Speciaal de vogelwacht Schouwen heeft
zich verdienstelijk gemaakt bij de bestude
ring van de trekwegen van vogels door op
de hoogtijdagen posten te plaatsen bij de
punten waar van oudsher vogels doortrok
ken, maar ook langs de nieuwe, meer land
inwaarts gelegen trekroute zijn vele waar
nemingen gedaan.
Wilt u er echt wat meer werk van maken
dan kunnen de aanwijzingen van prof. N.
Tinbergen zoals hij u die geeft in zijn boek
je: „Vogels Onderweg", u goede diensten
bewijzen. Hij beveelt dan aan om met zijn
tweeën te posten en dan alles op te schrij
ven wat er te zien is. Zowel aantallen als
soorten dienen genoteerd te worden, maar
u als niet al te deskundig waarnemer kunt
zich het best beperken tot één of twee
soorten, die u wat beter kent, bijvoorbeeld
vinken of mezen.
Wat gemakkelijk lijkt met zulke waarne
mingen, maar het niet is, dat is richting
van de trek. U hebt er geen idee van hoe
veel moeite het kost, om omhoogkijkend de
juiste richting te bepalen. Als u eenmaal
plaats hebt gekozen moet u goed weten
waar het noorden enzovoort is. Het beste
kunt u zich oriènteren met een goede kaart,
waarop markante punten van de omgeving
ook genoteerd staan. Ideaal zijn dan natuur
lijk stafkaarten, waarop kerktorens en vuur
torens ook genoteerd staan. Als u eenmaal
weet in welke richting van het kompas die
objecten te zien zijn, zowel voor u als
achter u, dan bent u een eind verder. En
dan maar wachten. Vooral eind september,
eind oktober is het vooral met kinderen van
tien tot veertien jaar op een ochtend een
erg leuk werk dat vooral bij een flinke door
trek veel voldoenening geeft. U bewijst de
wetenschap er zelfs nog een dienst mee
want als u uw bevindingen van zo'n ochtend
of middag doorgeeft aan het vogeltreksta
tion Arnhem heeft u weer een stukje ge
vonden van die ontzettend grote puzzel die
wij vogeltrek noemen.
Drs. Sennef.
15